74 5. van tien Ruwaart en Stadhouder van Holland en Zee land in 't gemeen, bl. 1417 6. van den staat van Zeeland in 't Generaal, derzelver „beschrijven, en vergaderen, bl. 1820; „7. van liet eerste Lid der drie Staaten, de Geestelijk heid, bl. 21, 22; 8. van den tweeden Staat, de Ridderschap en Edelen, bl. 23—29 „9. van den derden Staat, de Steden, bl. 29, 30. 10. van het Burggraafschap en de Burggraven van Zee- „land, bl. 31-34; „11. valide twee hooge Officieren van Zeeland, de Rent- meesters Bewesten-en Beoosten-Schelde, bl. 3438. 12. van den Adel van Zeelanden haar voorrechten in 't particulierbl39253;" daar het werk eindigt. Gelijk de opschriften en de orde der kapittels verschillen van die, welke Jr. Jacob van Grijpskeeke in zijn Graaf schap van Zeeland heeft verhandeld, zoo is er ook een merke lijk onderscheid in de handelwijs dezer twee edele tijdgenoo- tenschoon zij hier in overeenkomendat zij zich beiden somtijds bedienen van dezelfde bewijsstukken in eenige zaken hebben zij, elk bijzonderlijk, eenige. zeldzame gedenkschriften en oude brieven bezeten, die elk afzonderlijk heeft gebruikt. Daar de eene dier edele schrijvers kortelijk over handelt, wordt van den anderen vrij omstandig beschreven, vooral ten aanzien van de edele geslachten van Zeeland. Bij voorbeeld Jr. Jacob van Grijpskeeke spreekt van zijn eigen geslacht van Grijpskeeke maar met weinig woorden; maar Jr. Jacob van Borssele van der Hooge stelt dit oud en hoog adelijk ge slacht van Grijpskerke breedvoerig in zijn' vollen luister. Zoo het mij ware geoorloofd geweest om het 12l1e kapittel van dit Graafschap van Zeeland van Jr. Jacob van Borssele van der Hooge te mogen tot mijn gebruik hebbenzoude ik mijne aanteekeningen over de lijsten der Zeeuwsche Edelen, door mij voorheen uitgegevengrootelijks hebben kunnen ver-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1859 | | pagina 74