en vermolmd hout, beenderen van dieren, potscherven en stecnen van verschillende soort en grootte, voorwerpen van metaal, waarvan de opsomming en beschrijving is overgeno men in de bij het Genootschap bekroonde verhandeling van den geleerden ab Utrecht Drksseliiuis, de Godsdienstleer der aloude Zeelanders Ik bragt dat voorloopig verslag uit, in het toen bestaande vooruitzigt, dat de hoogleeraar Reuvens later een bij hem onderhanden en veel omvattend werk over terpen en vliedber gen in het algemeen en in het bijzonder ook over dezen berg openbaar zoude maken. Zijn vroegtijdig en met zooveel regt betreurd overlijden heeft dat vooruitzigt vernietigd. Veel is daardoor voor de wetenschappen verloren gegaanen ik mag het dus gelukkig achtendat bij gelegenheid van de komst van Reuvens in Walcheren om zelf den Luycxberg te on derzoeken hetwelk door opgraving in tegenwoordigheid van mr. S. de Wind en van mij, in den zomer van 1834, heeft plaats gehad, ik in staat ben geweest het oordeel van dien geleerde over den Vliedberg zelf en over verscheidene aldaar gevondene voorwerpen te kunnen opvangen om het in mijn voorloopig verslag mede te deelen. Daaronder behoort ook zijne beoordeeling van de tibia's of geslepen beenderen, die ook door hem in zijn' brief aan den heer de Wind van 19 November 1834 schaatsen worden genoemd. Alvorens evenwel verder te gaan vermeen ik omtrent die tibia's te moeten mededeelen, dat zij onderzocht zijn geworden door den hoogleeraar van der Hoeven te Leidenen door Z. II. Gel. voor paardenbeenen zijn herkend die door eene chemische bewerking in een' verharden of versteenden staat zijn gebragt, dat nog later bevestigd is door Dr. J. C. Höi.- scher die ze op tweederlei wijze scheikundig onderzocht en bevonddat de meerdere hardheid en zwaarte uitwerkselen 1Nieuwe werken van het Zeeuwsch Genootschap2e. deel, lc. stuk, bl. 100—104.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1859 | | pagina 85