8
vatten wij ambtshalve in het tegenwoordig geschrift en beves
tigen Wij de vergunning om dienst te doen in de kerken van
Westcapella, Oostkapella, Dumburgh en Gripskerka, door
GodebaldHerman en Ottogoeder gedachtenisbisschoppen
van Utrecht, hun vrijgevig toegestaan en daarna door hunne
opvolgersDirk en Ottoin regten erkend en vervolgens door
paus Innocentiusroemrijker gedachtenismet apostolisch ge
zag bekrachtigd. Ook keuren wij goed en bevestigen wijde
administratie van de kerken van Alardskerka en Botersande,
door onzen voorganger Hendrik aan dezelfde broeders vrome
lijk toegestaan. Met dien verstande namelijkdat de pries
ters van deze en andere reeds genoemde kerken aan ons over
de geestelijke, en aan hunnen abt over de wereldlijke zaken
verantwoording schuldig zijn.
Gedaan en gegeven in het jaar onzes Heeren MCC een
en zeventig, in de maand Junij" 1).
II. Alsnu tot de beschouwing van het stuk zelf overgaande,
valt natuurlijk eerst te letten op den begiftiger; hij noemt
zich daar eenvoudig Jan, Elect van Utrecht, doch is welligt,
als afkomstig uit het geslacht der van Nassau's, onder den
naam van Jan van Nassau bekend; hij bekleedde de bisschop
pelijke waardigheid, ofschoon hij nimmer door den paus als
zoodanig is erkend geworden en zich daarom steeds Elect is
blijven noemen, van 12671288, en dus gedurende ruim
20 jaren, doch werd in het laatste jaar van zijn ambt ontzet,
omdat hij zich de zaken van het bisdom niet zeer sterk aan
troken is in het bestuur opgevolgd door Jan, de 2e. bis
schop van dien naam, bijgenoemd van Zijrik.
Het mag waar zijndat hijzoo als wij lezenvoor het
dragen van het zwaard in den oorlog meer bekwaamheid be
zat, dan voor het voeren van den bisschopsstaf, doch dit
neemt niet weg, dat hij vooral in de eerste jaren van zijn
i) Het stuk in het oorspronkelijke hierachter, Bijlage A.