9
bestuur zich met de zaken van zijn bisdom ernstig heeft bezig
gehouden: immers in het onderwerpelijke stuk, dat, zoo als
wij hebben gezien, dagteekent van het jaar 1271, zijn de
bewijzen voorhandendat de welvaart en bloei onzer Middel-
burgsche abdij hem zeer nabij ter harte hebben gegaan, het
geen wij mogen opmaken uit de zorg, waarmede het is opge
steld, en de omstandige wijze van omschrijving der gunsten
en regten, ook die, welke reeds vroeger door zijne daarbij
vermelde voorgangers zijn verleend, door welk laatste, vooral
over een nog duister tijdvak der geschiedenis onzer abdij
een nieuw licht wordt verspreid, bepaaldelijk over het gedeelte
der 12e. eeuw, loopende van 11221188.
Eerst van het laatste jaar dagteekent de oudste Zeeuwsche
oorkonde, welke tot heden in het oorspronkelijke bekend is J),
en iutusschen gewagen oude kronijk- en geschiedschrijvers er
van, dat onze abdij onder de regering van Godebald, den
24,sten bisschop van Utrecht, moet gesticht zijn. Dat was nu
wel door het privilegie van bisschop Otto III van Holland,
van 1247, bij van Mieris uitgegeven 2), reeds tot groote waar
schijnlijkheid gebragt, doch wordt mijns inziens door geen
ander dan door ons charter zoo volkomen bevestigd.
Godebald toch, die hier het eerste als begiftiger onzer abdij
onder de voorgangers van Jan van Nassau vermeld wordt, zou,
zoo als de geschiedenis verhaalt, de reguliere kanunniken uit
Middelburg verdreven en hun klooster met Norbertijner monni
ken uit Antwerpen bezet hebben, terwijl als reden tot die ver
drijving alleen het losbandige leven der kanunniken wordt opge
geven. Wat vinden wij nu in ons stuk? Eene bepaalde opgave
der gunsten, door Godebald toegekend en daaronder het bevel
aan den abt om, wegens de onbeschaafdheid van het volk en
de ketterij van Tanchelijnte prediken in de zeeplaatsen.
Charter van Boudewijn II, Bisschop van Utrecht, van 1188, door
ons uitgegeven in het Jaarboekje Nehalennia van 1849, bl. 201.
2) Charterb. I, bl. 243. Verg. alhier Bijlage B.