105 maatstaf van liet dalen en rijzen des buitenwaters, en aan den anderen kant op eene standvaste hoogte van het binnenwater eens polders gegrond is. Naar mijne gedachten kan men de vraag: „om de massa waters die door eene sluis wordt afgevoerd" vooralsnog niet beter beantwoorden, dan door de volgende formule (gegrond op eene constante hoogte van het buiten- en binnenwater) toe te passen op elke waargenomene verschillende hoogtestand van het buiten- en binnenwater boven den onderslagdorpel der sluisdeuren. Deze formulete vinden in het 2de deel der Handleiding tot de kennis der waterbouwkunde, van den Inge- genieur der le klasse van 's rijks waterstaat Stokii Buijsing is deze a i wi i 1 a g b (h i h')3 k M m b h (h-t-h j g (h h')J n 1 (b 2 h h') h h' (hh') waarin wordt voorgesteld: M. de massa waters die elke secunde door de sluis wordt geloosd, b. de wijdte der sluis tusschen de deuren, l. de lengte der sluis tusschen de fronten, h. de hoogte van het water op den jokdorpel aan den bui tenkant der sluis, boven den slagdorpel, li. het verhang van het uitstroomend water over de lengte der sluis, m. 0,8, als coefficient der zamentrekking van het water, of de zoogenaamde waterstraal, n. 0,0003835 als coefficient van den wederstand in de sluis per el lengte, en g. 9,812 voor de versnelling der zwaartekracht. Ofschoon ik vele waarnemingen op verschillende polderslui zen in Zeeland, voor een ander oogmerk heb gedaan, dan om daaruit de massa geloosd water te berekenen, zoo heb ik tochter dezer gelegenheidmij de moeite getroostom uit de laatst gedane waarnemingen bij de sluizen van het eiland Walcherendie berekeningenvolgens de opgegevene formule te doen, en de uitkomsten nevens elke waarneming

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1862 | | pagina 105