113 of minder breed en meer of minder boog, naar mate van de ligging der zeedijken betrekkelijk de stormvloeden uit liet N. W. en den afstand der stroomsdiepten van den dijk. De ondervinding leerde mij, dat zoodanig een liooger beloop (bui tenberm) aan de dijken op lagerwalgeheel tegen de Noordzee gerigt, eene hoogte van ruim 2 el boven den dagelijkschen vloed, en eene breedte van 15 el moest bezitten, en dat op daarvan geheel afgekeerde plaatsen, aan opperwal, of aan meer binnenwaarts gelegene zeedijkeneene hoogte van één el boven den dagelijkschen vloed, met eene breedte van 5 a 0 el bui tenberm kan volstaanmet eene klimming van elk dier buiten bermen naar liet eigenlijk hooger gelegene dijksligchaamvan 20 op 1." Aan dat beginsel en dit onkostbaar middel zijn tot lieden toe (1850) de bovengenoemde 76000 el lengte verbeterde zee dijken aan de calamiteuse polders van dit Gewest ingerigt." Indien nu de tegenwoordige Heeren Gedeputeerde Staten aan liet bovenstaande beginselwaarmede zij tot heden toe onbekend zijnen dat ik daarom vermeend heb hier eenigzins uitvoerig uit elkander te moeten zetten, indien zij, zeg ik, de bijgaande door mij opgemaakte 36 stuks poiderbegrootin- gen voor liet dienstjaar 1851 daaraan toetsen, en daarbij in aanmerking nemen, dat er nu weder voor ruim ƒ63000 werk aan zoodanige dijksverbeteringen en nieuwe bezodingenals mede 57750 vierk. el nieuwe steenglooijingen, ter vervanging van de oude versleten rijsbeslagen in die begrooting opgeno men zijn, dan zullen zij zich daarmede, zoo ik hoop, wel kunnen vereenigen, en kan hun advis aan Z. E. den Minister van binnenlandsche zaken, niet twijfelachtig zijn." Zie daar hoofdzakelijk de redenwaarom ikin plaats van een vol (absolut) profil aan de zeedijken te geven, daaruit het stuk bed (fig. 1) heb weggelaten, en de kruinsbreedte in plaats van 4,25 el, volgens de zoo even bedoelde formule, slechts tot 2 en op enkele plaatsen lot 3 el heb beperkt; waar- Archief. V. 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1862 | | pagina 113