21 wat Dresselhuis' geest met sterke banden tot zich trok. Geschiedenis, en daarvan onafscheidbare oudheidkunde, was tegelijk zijn lievelingsvak en zijn' heldenkracht. Op het ter rein der kerkelijke geschiedenis zijn echter de vruchten zijner hand het minst talrijk, maar toch meer dan genoeg zaam om zijne verdiensten te doen uitkomen. Reeds hoor den wij van zijne voorlezingen in zijn' eerste gemeente over de geschiedenis van de invoering des Christendoms in ons vaderland en van de kerkhervorming. Doch de drukpers heeft er de meeste en de sprekendste bewijzen van doen overblijven en vele losse stukken in verschillende tijdschrif ten bewaren de proeven zijner veelzijdige kennis op dit uitgebreide veld. Zoo getuigt daarvan zijne verhandeling over de diaconiën. Grondig bewerkt vooral is zijne beschou wing van „Philips van Marnix als godgeleerde, bijzonder in zijne verdiensten omtrent de Nederlandsche Hervormde kerk," welke arbeid inzonderheid behaagde aan Heringa en aanleiding gaf om den geleerden steller de beoordeeling in De gids" op te dragen van het werk over Marnix van St. Aldegonde van W. Broes. Een meesterstuk van diepe studie en heldere ontwikkeling is Dresselhuis' uitvoerige verhandeling over „Adriaanvan Haemstede in zijn bedrijf, denkwijze en karakter;" en evenzoo die over „Pieter Lo- zeledr, des prinsen raad en hofprediker," aan welke beide stukken hooge lof gegeven werd. "Voorts heeft hij hoogst belangrijke bijdragen geleverd over Petros Bertius, over Johannes van der Goes, den 21e" abt te Middelburgover het oudste charter van Zeeland, over het testament van Vertielt, en over onderscheidene voormalige Zeeuwsche kloos ters. Ook zijne recensiën van kerkgeschiedkundige werken getuigen van zijne veelomvattende kundigheden en zijn' door dringenden blik. Maar ook in monographiën heeft hij den schat zijner wetenschap weggelegd. Wij noemen zijn „Her vormde gemeente te Goes," maar vooral De waalsehe ge meenten in Zeelandin welk geschrift een rijkdom van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1862 | | pagina 21