32
Wie ons tot hiertoe in onze beschouwingen gevolgd is,
die heeft in Drksseliiuis reeds den mensch opgemerkt.
Inderdaad, wat den mensch waarlijk mensch maakt, het
waarachtig humane, was in hem op de ruimste mate ont
wikkeld. Dresselhuis was mensch in den verheven zin des
woords; dat is de hoogste lofspraak die wij hem geven kunnen.
Die lofspraak gaan wij bevestigd zien; en, staarden wij op hem
met bewondering, wij zullen van hem scheiden met eerbied.
Doch wij wachten ons voor menschenvergoding. Wij we
ten dat Dresseijiuis ook zijn' gebreken en verkeerdheden
hadofschoon we evenmin lust hebben als we ons geroepen
achten daarvan opzettelijke aanwijzing te doen. Was hij
niet volmaakt in zijn' kerkelijke en maatschappelijke betrek
kingen, niet volmaakt als geleerde, hij was ook als mensch
onvolmaakt; hij zou zeker de eerste'geweest zijn om zelf te
erkennendat hij als mensch niets menschelijks van zich
vreemd achtte.
Reeds de rijkdom der talentendie hem geschonken waren,
stelde hem bloot voor afdwalingenwaarvoor menschen van
minder aanleg en bekwaamheid juist deswegens beveiligd
zijn. Een sterk geheugen, eene ongemeene schranderheid,
een' levendige verbeelding, een diep gevoel, ziedaar gaven
hèm bij uitnemendheid eigen; gaven, die zonder twijfel on
ontbeerlijk zijn om groote en gelukkige schreden te zetten
op de bane der letteren, maar gaven ook, die haar eigen
aardige gevaren met zich brengen. Er valt den beoefenaar
der wetenschap, bij vlijtige studie, zeker instinct ten deele.
Door dat instinct geleid, gevoelt hij doorgaans terstond, nog
vóór dat hij zich met bewustheid heeft rekenschap gevraagd
óf de juistheid of de valsehheid van wat hem wordt voorge
steld. En toch is dat instinct geen onfeilbare gids; toch
is het onvoorzigtig er onbepaald op te vertrouwen; toch zal
het u tienmaal op den weg der waarheid voerenmaar de
elfde maal u misleiden. Dat instinct bezat ook Dressei.-