34 reeds gewaagde en waarvan liet scheen dat hij een erfdeel van zijn' vader ontvangen had. Zóó sterk was het, dat men hem niet ligt iets zou gevraagd hebben over een betwist punt, over een boek, ik mag haast zeggen over welk onderwerp ookwaarvan hij niet terstond de geschiedenis wist mede te deelen, aanwijzing te doeninlichting te geven. Wat reuzen- schatkamer er, bij zulk herinneringsvermogen, in dat hoofd lag opgesloten, kan men gevoelen, maar tevens wat onbegrij pelijke voordeelen dit verschaffen moest aan hem, die er naar welgevallen over beschikken kon. En bij dat sterk geheugen bezat Dresselhuis een niet minder sterk ligchaamsgestel. 't Viel hem niet moeijelijk uren achtereen geestesarbeid te ver- rigtenmaar ook even gemakkelijk viel hem ligchamelijke inspanning. Dagen lang in rustelooze beweging te zijn, lange, verrnoeijende voetreizen te doen, een middagmaal des noods te ontberen of zich met een' soberen voorraad te vergenoe gen, zijn' nachtrust voor een groot deel op te offeren, ja zelfs na een' langen dag van werkzaamheid nog eenige nach telijke uren te wijden aan schriftelijken arbeid, dat was voor zijn hard gestel niet te veel en voor zijn' ongeschokte ge zondheid niet te geweldig. Voegt men daarbij zijne hardhoo- rendheid, hem reeds van zijn' jeugd af eigen en met de jaren toegenomen, een gebrek, dat hem ja verliezen deed wat an deren gretig opvangen, maar daarentegen bewaarde voor aflei ding en verstoring en den stillen loop zijner studiën en ge dachten nimmer afbrakdan mag men aannemen, dat hij ook hieruit winsten heeft getrokken. Maar het geheim der mo gelijkheid zijns veelvuldigen arbeids lag bovenalles in het wijs en vlijtig gebruik, dat hij van zijn' tijd maakte. Hij liet geen oogenblik verloren gaan. Ik was er meermalen ge tuige van, dat hij naauwelijks den kansel verlaten had, of reeds weder was zijn oog op 't papier gevestigd, dat naauwe lijks een vriend vertrokken was, of hij was met letterarbeid bezig. Ik ben er zeker vandat vooraf ieder uur als bij be grooting zijn' bestemming had verkregen; maar ik heb tevens

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1862 | | pagina 34