38 lippen. Integendeel, hij begon met aanmoediging en lof. Maar toen wees hij mij op den omtrek dier wetenschap, uit gestrekt als de evennachtslijn der aarde, als om mij te vragen of ikroekeloozewel wist wat ik gezegd haden hij toonde mij de charters en de charterboeken in hun raadselschrift en foliogestalte, nooit alle geteld en nimmer alle geweten. Ik duizelde en de moed ontzonk mij. 't Was maar om mij tot bewustheid te brengen van wat ik verklaard hadwant straks deed mij de vriendelijke man weêr het woord zijner opbeu ring en aansporing hooren. Dergelijke consciëntievragenals ik ze zoo noemen mag, vragen op den man af, was hij meer gewoon te doen, vooral aan jonge menschen, die dan ook zekere vrees voor hem hadden. Ik althans zag tegen hem op met onbepaalden eerbied en ontzag. Maar toch lag op den bodem van mijn hart de warmste toegenegenheid. En toen ik als ambtbroeder in naauwer betrekking tot hem was gekomen, en door ondervinding geleerd had, dat hij door gaans, als men aarzelde of ontweek, zijn' netelige vragen zelf beantwoorddehetzij dan uit welwillendheidhetzij om te onderrigten, hetzij omdat hij gaarne zelf sprak terwijl hij moeijelijk hoordehetzij omdat hij inderdaad vergeten was dat hij gevraagd had, toen zat ik, meer vrij en zelf meer vragend, doorgaans luisterend aan zijne voeten, en hing aan zijne lippen en zamelde een' schat van kennis, waarvan de herinnering mij altijd verheugen zal. Wat Dresselhuis was voor mij, ik ben zeker, dat hij 't ook voor anderen was. Gaarne beoordeelde hij anderen in hun bijzijn, en deelde hun zijne aanmerkingen mede, maar altijd met kieschheid, met liefde, met den toeleg om nuttig te zijnnooit scherp en streng dan waar de noodzakelijkheid het gebiedend eischte. Het heugt mij nog, toen ik, nog student, voor hem den kansel betreden zou 't was nog slechts ten vierden male dat hij vooraf mijn' preek ter lezing vraagde en ze mij met een woord van goedkeuring en bemoediging teruggaf, maar na dat ik ze uitgesproken had,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1862 | | pagina 38