40 En zoo was 't overal, waar hij den voet zette. Maar die bedrijvigheid en dienstvaardigheid was zijn leven. Zijn kloek gestel kwam ook hier hem uitnemend te stade, en wie den den vluggen, levendigen man zijn helder oordeel hoorde uiten en zijn' wijzen raad mededeelendie dacht onwillekeurig aan het mens sana in corpore sano. Gulgastvrijvriendelijk meêdeelzaammenschlievenden daarbij altijd eenvoudig natuurlijk, nederig vooral, is het ligt te begrijpen, dat dit het lied was, dat zijn hart ontvloeide: Aan der starrelichten boog Praalt d' Orion voor ons oog 't Heir der mindre starren zwicht Voor zijn helderblinkend licht. Maar toch aan denzelfden boog Staan die starrengroot en kleen 3 Als trawanten om God heen. Broedersdat verhoogt den zin Stemt het hart tot menschenmin. Geen wonder, dat, indien ik mij dus mag uitdrukken, een zoo bruikbaar menseh voor de zamenleving, tevens een warm vriend des gezelligheid was. Men zou zich van Dresselhuis een' gansch verkeerd denkbeeld vormen, indien men hem zich voor stelde als een stroef, afgetrokken, somber, onhandig geleerde, die bij uitsluiting zijne uren tusschen zijne boeken doorbragt. Integendeel, vriendschappelijke omgang, opgeruimdheid, ja vrolijke, geestige scherts waren hem geliefd en kenmerkten zijn dagelijksch leven. Ik hoorde hem eens op eene Nuts- vergadering te Heinkenszand in eene bijdrage het beeld van een' knorrepot" schilderen een onderwerpdat hem als karakterschets door de dames was opgegeven zoo levendig, zoo satyriek, zoo sarcastisch, dat de bijvoeging overbodig was, hoezeer hij zoodanig karakter verfoeide en hoeverre het er van daan was dat hij zijn eigen beeld gemaald had. Als hij den dag werkzaam, in gestadige inspanning, had doorgebragt, dan was 't hem een lust, ja een' behoefte, den avond te slij ten in den gezelligen, huisselijken kring, en gaarne kon hij

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1862 | | pagina 40