90 genuanceerd standpunt met onversaagdheid bleven innemen, zetten de regeringsmannen hunne heersehzuchtige gevoelens daartegen overbij sommigen rijpten dezen tot oligarchie en nepotismus. Uit den aard moest de gesteldheid van zaken bij ons te lande tot de ontwikkeling van eer- en heersehzuchtige be grippen aanleiding geven. De verdediging van de immer zoo dierbaar gehoudene stedelijke privilegiën was van de vestiging der republiek af eene leus geweest, waaronder een coterie-geest was in het leven geroepen die, wel is waar er op uit was om de magt en het gezag van de steden niet alleen plaatselijk, maar ook in het Staatsbestuur op te hou den en waar het mogelijk was te vergrooten maar die daar tevens het middel in vond om naast het hoofddoel, eigen grootheid en aanzien als neven-doel te verzekeren en te be vorderen. De gelegenheid om bij het hoofddoel het neven doel te begunstigen was te zeer voor de hand liggend om niet dikwijls te worden aangegrepen, en de toenmalige staatsin- rigting was bij uitstek geschikt om staatkundige hartstogten op te wekken en om aan heersehzuchtige neigingen bot te doen vieren. Yan daar gebrekkige overeenstemming van de staten des lands; van daar rivaliteit en jaloezij van stemheb bende steden daar buiten maar ook onder dat alles van daar inwendig sporen van zelfsverheffing en van regeringszucht bij de individuen. Ten tijde waarover wij handelen, was gaandeweg de magt van de stedelijke magistraten toegenomen, en had zij in die mate het gezag ondermijnd van den stadhouder, dat het aan Willem II uiterst moeijelijk viel, na den vrede van Mun ster, om zich in hetzelve te handhaven. Het ligt buiten onze taak om stil te staan bij de vele gewigtige aangelegen heden die, na het ophouden van den tachtigjarigen oorlog, bij ons te lande moesten geregeld worden, en bij de oneenig- heden, die omtrent de ingewikkelde zaken van de unie, de godsdienst en het leger, tusschen den stadhouder, de genera-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1862 | | pagina 90