97 Deze dijkpenningeudijkgeld of dijkhouding is primitief door alle schotbare landen in Walcheren, elk in zijne watering, maar niet eerder gepraesteerd of betaald maar toen de Noordwatering anders Vijf ambachten genoemd en de Westwatering, welke aan de noord- west- en zuidzijde, duinen hebben, met hunne oostzijde, waar ze te voren eenen dijk- of waterkeering te onderhouden had den tegen en vast aan de Oost- en Zuidwatering aanslikten zoo werden de Vijf ambachten en de Westwatering van de dij konderhouding ontheven en zijn daarvan bevrijd gebleven tot tijd en wijle daarvan nadere schikkingen zijn gemaakt, waarvan straks nader x). Maar de Oost- en Zuidwatering won nen bij deze slikking zoo veel niet. Hare dijken ten westen raakten daardoor wel vrijmaar met de dijken welke ten noor den oosten en ten zuiden lagenbleven zij privativelijk belast tot gemelden tijd van nadere schikking. Deze erlangde vrijdom der Vijf ambachten en Westwatering is zoo oud dat er geene sporen van de vorige prestatie van dijk- penningen in gemelde twee wateringen aanwezig zijn; maar van de Oost- en Zuidwateringen zijn bij Walcheren de te voren vermelde dijkboeken voorhanden 2). B. Waterpenningen is eene^ andere soort van geschot, dat de noodzaak om het land te behouden heeft geïntroduceerd en zulks wijl eenige enden dijks zoozeer door den slag der zee geteisterd-werden, dat dezelve met geen ordinair onderhoud kram- of matwerk) te houden warendergelijke enden vervielen dan aan de wateringentot welke zij behoorden en werden met rijs en zwaardere werken beslagen; ook werden er bermen en paalhoofden De Westkappelsche dijk lag er toen nog niet. Maar in 1430 of daar omtrent gelegd zijndeis dezelve denkelijk vooreerst uit de waterpenningen der Vijf ambachten onderhonden. 2) Hierover verdient te worden nagelezen de overzetteryj of verheveninyhe van de Oost- en Zuidwateringen van 7 Maart 1575 Westwatering 21 April 1578 en 5 ambachten van i 593 (te vinden in het oude aclenboek, fol. 66, L02 verso en fol. 213); in de twee eerste wateringen wordt gesproken van caveldykenin de beide laatsten is daarvan een diep stilzwijgen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 101