104 dat hy voortaan niet meer eenige oude dyken wechgeven ^noch vervreemden zou, noch clie laten, noch gehengen te slechten, ,/noch te breecken, noch bouwen in eenigenvys by wie dat zy ffMaar lfte willen en te ordineeren, dat die oude dycken blyven, liggen de als slapers tot beschermenisse van de nieuwe dijken enz. Uit den inhoud van welk placcaat klaarblijkelijk consteert dat in voorleden tijden het eene gewoonte wasna het leggen van eenen nieuwen dijk, den daardoor droog geworden acliterdijk te slechten en bouwen gelijk ander land Hetwelk echter schijnt van den souverein van het land te moeten verzocht worden en bij het octroy om het aangewassen voorland te bedijken, zal vergund ge worden zij neene vergunning echterwelke de souverein in 1452 verklaarde voortaan niet meer toegestaan te zullen worden Uit de voorgemelde aangewezene beteekenis van het woord dykvellyngen en de gewoonte dier tijden schijnt het dus aan den ondergeteekende toe dat door de uitdrukking van betaling van dykvellinge naer costume van dyckagerechl niets anders en niets meer kan verstaan worden, dan dat profyt en beneficie, hetwelk volgens de costume van dykagieregttoekomt aan dep, bedijker van een voorland om. clen ouden dykdien hij droog gemaakt heeftte slechten te breken en te bebouwen als ander land. Een profijt of beneficie, 't welk door zoodanigen bedijker, na het emaneren van het gemeld placcaat van 1452 in effect niet meer vermogt verzocht of aan hem vergund te worden maar het ge meld placcaat schijnt veranderd te zijn in zekere betaling of afkooping, welke de gelanden van den polder, welkers dijk be schut en beveiligd was geworden, aan diegenen, die het voorland bedijkt hadden, moesten uitkeereneene betaling, welke door gecommitteerden van den souverein getauxeerd werdzoo als deze omstandigheid van tauxatie duidelijk is na te gaan uit de hier te voren vermelde passage uit liet octroy van 1595 eene passage welke, als men onze opvatting toevalt, zeer dui- 1Zie de geslegte saidyjlcen in den polder van Cruiningen en van Waarden, op de kaart van Zuid-Beveland door Hattinga.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 108