107 grooten landweerdijkis een op de zee aangewonnen land, en tevens een iederin het stuk der bedijkingen van aan winsten op de zee kundigtoegeven moet dat een zoo uitge strekte lap gronds niet op eenmaal aangewassen en bedijkt zal geworden zijn, maar dat zulks van lieverlede zal geschied zijn zoo oordeelt men ontwijfelbaar dat het aangewezen tusschen- vak stuksgewijze aangewassen en poldersgewijs zal bedijkt geworden zijn, te weten in dien tijd toen het recht van dijkagie de dijckvellinge in effecle toestond en deze ook inderdaad volvoerd werd. Want te oordeelen uit andere reuzenkrachtige overblijfsels der eerste bewoners zoo van deze als andere lan den zoo mag bijna voor zeker gesteld worden dat eertijds als een door de zee aangeworpen lap gronds bedijkt werd, men inderdaad den dijkvóór welken het schor aangewassen was omhaalde en de substantie van denzelven met mannenkracht over- bragt naar die plaats alwaar men den nieuwen dijk wilde leggen. Deze daadzaak wordt te meer waarschijnlijkals men na gaat dat de zeedijken van dien tijd die consistentie niet hadden, welke men in latere dagenwijselijk geoordeeld heeft aan de zelve te moeten geven en de overbrenging van den dijk noemde men te regt het recht van dijkvellingeniet door eene speciale wet bepaaldmaar door de costume van het dijkagie- recht geïntroduceerd en staande gehouden. Men vertrouwt dat dit genoegzaam zijn zal, om aan te toonen dat er een tijd geweest is gedurende welken in Vlaanderen „de dij- „ken, wanneer er nieuwe voorwinsten bedijkt werden inderdaad „geveld, geslecht en gebroken werdenen de grond, waarop de „dijken gerust haddenvervolgens als ander land bebouwd, van „al hetwelk het profyt aan den jongsten bedijker toekwam." II. Maar wat nu het 2e. voorgestelde punt betreftuamentlijk wattoen de dijken niet meer mogten geveld worden en de voor dijkers het profyt en beneficie van dien verlorende cos tume van dijkage vervolgens ingevoerd heeft dat daarvoor 'j Zit! wal de Vlaamsche dijken betreft Miiïlïjtus, Ann. i'l., I. XIV, p. 220.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 111