108 zoude betaald wordendaaromtrent observeert men voorat a. dat, hoezeer hertog Philips eerst in 1452 eene landwet maakte, bij welke hij beloofde het slechten en breken der oude dijken niet langer te zullen toestaan, maar krachtdadiglijk tegen te gaanhet schijnt dat in Vlaanderenwaar meneven als in Zeeland de kunst van bedijken vroeger dan elders tot meerder perfectie gebragt heeft, het regt van wezenlijke dijkvel lingen vroeger dan 1452 niet meer is uitgeoefend geworden alzoo de groote landweerdijkvoor welken men in en even na 1282 nieuwe aanwinst heeft begonnen te bedijkenter plaatse waar dit dadelijk na die epoque gedaan werdniet geveld maar in wezen gelaten is. b. moet men erkennen niet te kunnen bepalen, wat eigen lijk in volgende tijden door de gelanden der droog wordende polderswanneer zij hunne dijken voor zich wilden conserveren betaald is moeten worden aan de bedijkers der nieuw opgewas sen voorlandenwegens het gemis in gemeld geval van hun verkregen recht van dijkvellinge, waarvoor, al wederom door eene opgevolgde costuumgeïntroduceerd wasdat zekere betaling- diende te geschiedengemerkt aan de bedijkers der aanwassen in cas de gelanden der droog wordende polders hunne dijken aan zich wilden behouden, dat profyt en beneficie moest ver goed worden. Daarbij om den taux of maatstaf, naar welken die betaling gereguleerd werd, te kunnen aanwijzen, zoude men inzage dienen te hebben in de indijksrekeningen dier polders aan welke volgens arbitragie van gecommitt. deciseurs, betaling in plaats van dijkvellinge is toegewezen geworden. De onzekerheid evenwel, waarin men ten opzigte van die twee pointen speciaal van het laatste verkeertverhindert geenszins dat men vrij bepaald stellen kan, dat even gelijk men voor 1452, volgens costume, aan de voorbedijkers gaf den door hen droog te maken dijk, om de substantie daarvan te vervoeren men na de epoque van 1452 niets meer heeft behoeven te doen dan den droog geworden dijk over te gevenweshalve de verplig- ting der gelanden van den droog wordenden polder, zoo onder de

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 112