112 Austricenpolder voor het ouder bedijkte Canisvliet gelegen en waarom zij, Maeia, den Canisvlietschen dijk in eigendom erlangde en met haren naam Artois noemde. Bij deze twee aanzienlijke voorbeeldenwelke aanwijzen het geen volgens het te voren gezegde bl. 109 moest bewezen worden, zal men nog een derde van later tijd voegenhetwelk hoezeer van minder gezagechter volkomen hetzelve bevestigt. Men bedoelt den polder van Nieuw-westenrijkna 1663 op octroy van H. H. Mogenden van den 10 Mev van gemeld jaar volbragt. Aan de bedijkers van gemelden polder is door H. H. Mogenden mede vergund dat de achterpolders dylcvettinge zullen betalen volgens de keuren 2) van Vlaanderen ende andere „is 't noodigh daarover te maecken. En uit dien hoofde hebben de bedijkers van Nieuw-westenrijk niet alleen erlangd de zuide lijke contresearp van het Mauritsfort, maar ook de enden dijks van den Couden- en Oud-westenrijkschen polder, welke polders door de bedijking van Nieuw-westenrijk waren droog gemaakt, en dit alles wordt heden nog door de descendenten van gemelde bedijkers en hun regt hebbenden bezeten. Maar toen later, ten oosten van Nieuw-westenrijk, de kleine Sevenaar is be dijkt geworden, zoo heeft Nieuw-westenrijk haar natten oost- dijk, door gem. polder kleinen Sevenaar droog gemaakt, aan de bedijkers van den kleinen Sevenaar overgegeven om daarmede het regt van dijkvellinge te voldoen. Met de bijdrage van dit alles vertrouwt men volkomen de vraag wat verstaan moet worden door betaling van dyckvel- „lynge, naar costume van dyckagierecht," beantwoord te heb ben; en men kon dus besluiten, indien niet eene objectie op te lossen en eene gansch andere opvatting van den aard der 1) Austriceniet de Oostrijksche maar d e Oostrieckende schorren, even als, aan de overzijde van den Soute-rieck de schorren de Westrieckende genoemd worden; alles van Rieckenalzoo zij door derzelver siitigheid de reuk aandeden. 2) Keuren worden hier voor costumen genomen. Onze oudste lands- en stads keuren zijn oude costumen geweest. Zie Wagenaar TIT, 128. Dus heb ben H. H. Mogenden de Vlaamsche costuum voor eene keur gehouden.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 116