'123
van nood, de voorpolders zeer zeker hebben moeten bijspringen.
Dc heer Charles Maillart in zijne missiveeven na zijne
aanstelling op den 13eu Januarij 1811aan de respective pol-
derdirectiënin de departementen der Scheldemonden der
Schelde en Ehijn enz. schijnt overtuigd geweest te zijn dat
er altijd eene diergelijke verpligting geëxteerd heeftalzoo hij op
het slot van zijne missive zich dus te recht uitdrukt „Le
,/décret du 11 Janvier 1811 3) regularise ce systêine de concours
ventre tous les poldres si nécessaire a leur conservation et dont
application a toujours été renouvellée dans les évènemens dé-
7/sastreux depuis PÉditdonné sous le comte Jean au com-
„niencement du XVe siècle". Welk edict"waarschijnlijk een
algemeenhiermede bedoeld wordtdaarnaar heeft men lang
gezochtin de onzekerheid daaromtrent moet men zich be
palen tot twee diergelijke edicten welke echter niet algemeen
maar locaal zijnals het eene van Jan van Bourgondië
graaf van Vlaanderen, van den 25 Maart 1110, relatief de
watering van Beooster-Eedevan hetwelk zoo dadelijk gebruik
zal gemaakt wordenen het andere van Jan van Beheren
graaf van Holland en Zeelandvan den 23 Julij 1422be
helzende een reglement tot onderhouding en herstelling der dij
ken van Kennemerlandgebrekkig te vinden in het Groot plac-
caatboelc, dl. II, 1638, maar in zijn geheel bij Mieris, Charter
boek, dl. IV, bl. 645, met de daaropvolgende ordonnantie, be
treffende den Friessend ijk.
De gemelde passagie uit de aanschrijving van den heer
Maillart, aanhalende een locaal stuk, doet dus observeren dat
in geen der Nederlandenaan de zee gelegen een algemeen
grafelijk edict bestaan heeftwaarbij de lmlpwelke de eene
polder aan de anderen verschuldigd isgeregeld werd. In
Zeeland ook is dit voor het eerst regulier bepaald geworden
door het bekende reglement van de Heeren Staten op de dijka-
Geïnsereerd geweest in de Middelt, cour. van dut jaar.
Bulletin des loisn°. 344.