130
En hiermede wordt deze bijdrage besloten met de opregte
betuiging dat de ondergeteekende geïnteresseerde q. q. in een
voorpolder, niet uit een bijzonder inzigt, dit alles bijeengebragt
heeft, maar dat zijn oogmerk alleen is, gelijk zijne brieven aan
den heer A. de la Eontaine in September en October 1802
geschreven, dit kunnen bevestigen om de gezamentlijke eige
naren van Staats-Vlakhderen op te wekken om alle onderlinge
disputen aan een zijde te zetten en de handen ineen te slaan,
ten eindevolgens den wensch van een der grootste staats
mannen van ons vaderland het soomtie lands (dat op som-
,z mige plaatsen maar waterslyck en kreecken syn) laughs
heenen het zeewateraan den staat gegevenniet langer te
n doen strecken om het rycke en overvloedige Vlaanderen van
die svdedoor de dycken liggende aldaer op soo smallen
h bodem van den staat tegens alle inbreuck en overvloyinge
van het impetueuse zeewater te beschermen 2)."
Om dien wensch te erlangen is nu waarschijnlijk' de tijd gun
stiger dan die ooit was, en ten dien einde rekende de onder
geteekende het noodig de verkeerde opvatting die aangaande
het regt van dykrellinge bij de ingezetenen van Vlaanderen
achter den grooten landweerdijk van 1282 gezeten, ingang
vindten waarmede in het wilde geschermd wordteven als
of de achter dien dijk liggende landen maar niets behoefden te
geven ten gronde toe te enerverenwaarin men hoopt geslaagd
te zullen zijn.
Popkensburg, VERHEIJE VAN CITTERS.
den 12 Januarij 1815.
[De minuten dezer brieven zijn te vinden in eene der poitefeuilles door
de provincie in het jaar 1863 van den heer J. C. de Witte vak Citters ge
kocht en thans berustende in het provinciaal archief.]
2) De heer oud-raadpensionaris van Zeeland P. de Huybert gedeputeerde
in den raad van state, medegedeeld aan zijn opvolger den heer raadpensionaris
Jacob Verheije, in eene missive d. d. 20 November 1696inhoudende hetgeen
ten voordeele van Staats-Vlaandercn op den Rijswijkschen vredehandel moest
voorgedragen worden.