145
32 bewaard gebleven de naden in beginnende verbeeninghet
been zonder exfoliatie en donkerbruin van kleur, hetgeen volgens
de meening des hoogleeraars zou zijn ontstaan door het inzui
gen der kleurstof van het hout. Op dit laatste meen ik te
moeten aanmerkendat de kisten niet in zuiver zand liggen
maar in zand met aarde gemengd, en dat dus de donkere
kleur aan de bestanddeelen des bodems ijzer te wij
ten is.
VERT. Ovaal maar van voren tamelijk breed uitloopend. De regterzijde een
weinig uitpuilend. Van achteren minder breed dan vele andere Domburgsche
schedelsmaar toeh niet puntig. Twee kleine for. pariet. Zwakke tubera.
FRONT. Smal in vergelijking met n°. 1 maar niet met betrekking tot de kruin
kleine arcus supracil. Eene bijzonderheid is het, dat de tubera als eene half
cirkelvormige lijn boven de arcus rondloopen. Kleine incisurae; zeer kleine for.
infraorb. en mentalia. Het gelaat is lang en smal; de jukbeenderen smal; de
oogkuilen grootzoodat ik mij de overledene minder schoon voorsteldan de
heer de Fbemert.
PROF. Niet bijzonder langwerpigregelmatig maar toch het bovenste der schelp
achteruitstekendregt opgaand voorhoofd. De linea temp. naar evenredigheid van
andere schedels sterk uitgedrukt. Platte kruin. Het valt te betwijfelen of de
tanden wel regelmatig gesloten hebben uit de ligging der alveoli van de ontbre
kende incisivae der bovenkaak zou men haast besluiten tot een geringen graad
van prognathic. De tanden zelve gaaf.
OCCIPIT. De schelp wel wat achteruitspringend. Kleine tepels. Geringe
neklijnen. Een lang achterhoofdsbeen.
BAS. Symmetrisch. Klein regelmatig rond for. magn. Groote for. spin.
Geene for. cond. post. Zeer groot canalis hypoglossi.
Gelaatshoek langs de halzen der tanden 65°70° laugs den neus 70°76°.
De inhoud 1234 cnb. c.
Dat mijne afmetingen niet geheel overeenkomen met die van prof. de Freherï
moet aan de methode van meten worden toegeschreven.
De schedel is niet opengezaagd en de zadelhoek dus niet bepaald.
3°. De veertien volgende schedels zijn alle in de jaren 1863
en 64 óf uit Domburg ontvangen óf door mij in of in de na
bijheid der graven gevonden. De eerste is door mij aan het
Anat. museum te Leiden afgestaanzoodat ikbehalve enkele
aanteekeningen thans slechts een paar daarvan bewaarde photo-
graphien kan raadplegen.
Het is een vrij gave schedelwaaraan echter de tanden en