146 de onderkaak ontbreken, bijna symmetrisch, met zigtbare na den maar even als de andere zonder bijzonderheden. FRONT. VOORK. is regelmatig, het voorhoofd hoog, de neuswortel 2 cent. breed de oogkuilen vierkantbreeder dan hoog de afstand der jukbeenderen van voren 9| c. Grootere boven- en onderoogk. openingen dan in den vorigen. PROF. Wederom langwerpig maar regelmatigde jukbogen vrij langde slaaplijn en indruksels der slaapspier duidelijk aangegeven. De neusbeenderen schijnen nog al met eene aanmerkelijke golving naar voren te springen maar met niet zoo scherpen hoek als in den vorigen. De alveolaarrand der boven kaak springt sterk naar voren, zoodat men, indien al de schedels zoowaren, de Oud-Domburgenaars voor halve prognathen zou houden. Ik geloof dat er ter plaatse van de achterste font. een naadbeentje is. De afstand van het buitenste punt des achterhoofds tot den rand der snijtanden is 20 c., daarentegen die van de schelp tot de glabella slechts 18. Van het occipitaal- en basaal voorkomen weet ik slechts dat de spina niet bij zonder groot, de afstand der gehoorgangen 9J c., de afstand van het for. occ. tot den rand der snijtanden 10 en tot aan den achterrand des ploegbeens c., en de breedte van den alveolaarrand 5 c. is. De in de tabel opgegeven omvang is niet zoo als in de overige schedels over het meest uitstekende punt van het occ. maar over de punt van den lambdanaad genomen, hetgeen in casu echter weinig verschil maakt. De gelaatshoeknaar de photographie genomenis a. over den rand der alveoli 76°, b. over de spina nas. ant. 77°. 4°. Schedel zonder onderkaakmet beginnende naadver- beeningwiens diploë grootendeels verdwenen is, met 7 m. wijde sinns fr. De schedelbeenderen zijn van 5 tot 8op de spin. occ. 13, aan de sinus fr. 18 m. dik. Inwendig zijn de art. groeven, dejuga, de scheidingen der hersenkuilen sterk uitgedrukt; de sinus transv. niet breed maar diep; het for. carot klein, de inw. gehoorg. groot. De spieruitsteeksels matig en de tanden niet belangrijk afgesleten en alle gaaf. Vermoede lijk een vrouwenhoofd van naauwelijks middelbaren leeftijd. VERT. Lang, eirond even als n°. 2 maar iets breeder. Symm. Een for. pal'. FRONT. Gewoon, Groote for. supraorb., geringe wengbraauwbogensmalle jukbeenderen. De oogkassen veel breeder dan hoog. De bovenkaak smal. PROF. Zeer weinig geëxfolieerd, langwerpig, de jukbogen van den achterrand des gehoorgangs tot de incisura oss. zyg. 56 m. lang, terwijl zij in n°. 2 slechts 51 zijn. Duidelijk planum cum lineade fossa temp. groot. De niet in de alveoli verscholen deelen van de tanden veel kleiner dan iu 1 of 2. De tanden

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 150