152 waardoor de schedelwelving ongelijk wordt. Duidelijke linea semicirc, en scherpe crist. front. OCCIP. Rondhobbeligzwakke spierlijnensymm. behalve de uitstekende schelp. BAS. Groot for. cond. post. Gedaante breed naar achteren. Inwendig. Symmetrie. Geringe impress. Groote fossae eer. post. et cerebelli. Inhoud moeijelijk te bepalen. 14°. Gladdeligteniet geëxfolieerdebruin gekleurde scliedelkap zonder basis met één slaapbeen. Niet klevend. De naden beginnen te verbeenen. VERT. Regelmatig ovaal, weinig langwerpig, van de schelp echter veel zigtbaar. Van voren breeder dan van achteren. Een groot centraal for. pal'. FRONT. Breedvooral ter hoogte der tubera. Geringe maar lang'e arcus. Incisurae. Links eene geringe ronde beenverdikking, één cent, breed. PROF. Niet regelmatig gewelfd. De tab. front, en schelp uitpuilend. Ge welfde slapen. Geen planum, kleine meatus. Dunne proc. zygom., kleine tepels. OCCIP. Koepelvormigbreed aan de tepels. Dit- en inwendig naden van een dubbel os interparietale (os Incae). BAS. Breed. Sinus fr. groot maar ondiep zoodat alleen de neuswortel uit gezet is. De korte piramide doet een breed pars basvermoeden kleine fov. digastr. Inwendig weinige impress, maar zeer groote kuilen voor de achterste kwabben. Die voor de kleine hersenen klein. Kruislijn vrij gelijkniet diep. Inhoud ongeveer 1350 cub. c. 15°. Zware, geel gekleurdehobbelige schedelkapmissende de basis en één slaapbeen de naden in beginnende verbeening en gedeeltelijk in harmoniën veranderdvermoedelijk van een bejaard man. De schedel is hobbelig maar symmetrisch met beginnende exfoiiatie. De beenderen zijn op de dikste plaat sen van het wandb. 1 cent. dik. VERT. Zeer lang met ongelijke krommingslijneneen groot deel der schelp zigtbaarals een bulterig uitwas. Eene sleuf aan het einde van den pijlnaad. Twee kleine for. par. ERONT. Smal. Groote incisurae. Geene arcus, maar een, door den vooral links ontwikkeldenondiepen sinusvooruitkomenden neuswortel. PROE. Zeer langwerpig. Het voorhoofd spoedig naar achteren loopend. De glabella meer gewelfd dan de tub. front. Geen duidelijk planum, korte tepels. De schelp bulterig achteruitspringend. Plat boven den lambdanaad. OCCIP. Zeer onregelmatig en hobbelig. De meeste breedte van boven. Eene sleuf tusschen de oss. par. Geene spierlijnen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 156