154 PROF. Van boven plat even als n°. 2. De vorm langwerpigmaar de schelp steekt zeer weinig uit. Slapen gewelfd. Geene zware jukbogen. Kleine tepels. Sporen van naadbeentjes. Geen planumgeringe slaapliju. OCCIPIT. Pyramidaal door de over den pijlnaad doorloopende linea eminens. Overigeus rondhet breedst in het midden. Geringe spierlijnen. BAS. Sterk, breed en kort. Het pars. bas. en de foss. glen, for. cond, post, for. ovalecan. hypoglossi fiks ontwikkeld. De fossa digastr. minder. Er is eene geringe asymm., waardoor de regter cond. meer naar voren komt en het regter for. jug grooter is. Het gebit sterk, maar minder dan in n°. 1, cirkelvormig; de buitenkant der tandkassen van achteren slechts 5 cent. vanéén, en in het midden 6. Groote fossa temporalis. Gelaatsh. over de tanden 70° over den neus 80°. Zadelh. 137°. Inhoud 1500 cub. c. 18°. Eene slechts uit voorh., beide wandb. en de schelp be staande schedelkapzwart van kleur, niet ontbladerd in 1858 blootgekomen, zwaar van gewigt, met losse naden, uit- en inwen dig door vele art. groeven gekenmerkt. VERT. Langwerpigvoor en achter smaléén for. par. FRONT. Regelmatig gewelfd, maar met sporen van linea eminens en sterke arcus. Regts for., links incis. supraorb. PROF. Regelmatig lang. Eene geringe sleuf tusschen de arcus en tubera front. Duidelijke slaaplijn. OCCIPIT. Van boven plat en breed. De schelp een weinig uitstekende. Groote ruimte voor de nekspieren maar zwakke lijnen. BAS. Tamelijk ontwikkelde sinus for. Kleine oogkuilen met buitengewoon vele sleuven voor de art. men. en regelmatige hersenverdiepingen. De volgende vier schedels zijn het eigendom van den wel Ed.geb. heer mr. de Jonge van Ellemeet. Zij zijn mij beleefdelijk ter bezigtiging door dien hqer af gestaan. 19°. Een stevige zware schedel, die aan een sterk maai blijkens de naden, nog jeugdig individu moet behoord hebben. Het selaat ontbreekt. Hier en daar exfoliatie. Het achter- hoofd heeft naadbeentjes en een bulterig uiterlijkdoch overi gens heeft de schedel een regelmatigen vorm. Yermoedelijk van een man. Eene geringe beenverdikking bij het slaapbeendie echter niet blijktpathologisch te zijn.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 158