155 VERT. Langwerpig eirondbijna symmetrisch. Twee for. par. FRONT. Regelmatig maar smal. Sporen van linea eminensde arcus en tnbera weinig zigtbaar; onduidelijke incisurae. PROF. Gelijkmatige welvingbehalve dat de schelp wat uitsteekt en de sche del wat te plat is boven den lambdanaad. Het voorh. laag de kruin hoog. In gedrukte ala. Gewelfde met vele lijnen en groeven voorziene slapen de slaaplijn zelve niet sterk tepels en gehoorgang klein. OCCIPIT. Hoogbreed naar onderen. Zwakke spierlijnen. BAS. De gewone asymm. is hier duidelijker met vergrooting van het r. for. jug., terwijl de linker knokkel meer naar beneden en naar voren ligt. Het for. occ. ongelijk en zeer lang. Geledingskuilen klein maar diep kleine for. ovalia maar groote breede oogkassen. 20°, Eene stevige, ronde, niet zware, jeugdige schedel zonder gelaat, van een bulterig voorkomen, fijne naden, vele sporen van asymm. en geringe spierlijnenwaarschijnlijk van een jeugdigen sterken knaap. De beenderen dun. VERT. Rond-eirondzoodat er weinig van de schelp te zien isbehalve eene asymmetrische uitpuiling links. Breed met gelijkmatige welving op zijde. FRONT. Breed vooral van bovensmal aan de oogenzoodat men hier aan een krachtigen maar jeugdigen vorm denken moet. Incisurae regts en links groeven voor de art. Dunne jeugdige oogkasranden en smalle neuswortel. De bewaard gebleven neusbeenderen klein. PROF. Langwerpig. De sterk uitgedrukte tubera front, maken het voorhoofd regt opgaandezoodat de gelaatshoekeven als in de jeugd groot moet geweest zijn. De slapen zijn sterk gewelfd en de achterhelft van den schedel zeer groot. De ala plat en betrekkelijk klein. Volstrekt geene slaaplijnen tepelsdie zeer klein zijn en naauwelijks beneden den gehoorgang dalen. Deze laatste klein. OCCIPIT. Van boven veel breeder dan van onderen. Bulterig uitgezetvol strekt geeue spierlijnen. Foramina mast. Bijna rond achterhoofd veel grooter dan van de overige en bijna zoo groot als in den sterken mannenschedel n°. 1. BAS. Kort en breed. For. occ. smal. Knokkels en geledingskuilen klein. Grondbeen gescheiden. Kleine sinus front, maar groote oogkassen. Groote achter ste knokkelgaten. Asymmetrie, zoodat al weder de regter adergaten veel grooter zijn. Uit een en ander blijktdat deze schedelofschoon groot van afmetingenen wat den inhoud betreft, de ruimste van alle, toch te veel den kiudervorm verraadt, om gelijk te staan met een volwassen schedel. 21°. Een schedel, waaraan het gelaat, de linkerslaap en een deel van de basis ontbreken, van gewoon gewigt, ver kleurd maar niet geëxfolieerd de naden zeer fijnin begin-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 159