162 wancl- en voorhoofdsbeen. Het been is overal sterk geëxfoli- eerdspecifiek ligt en zeer spongieus. Zijn deze beenderen die niet in eene kistmaar aan strand gevonden zijndoor langdurige inwerking van zon en water veranderdof moet men ze als overblijfsels beschouwen van eene osteoporosis Het eerste is niet aan te nemen, omdat van al de beenderen, die aan het strand lagengeene andere misvormd waren. Maar indien er osteoporosis bestaan heeft, dan moet men noch aan syphilis, noch aan hydrargyrosis denken, want de mun ten die men bij de lijken gevonden heeftbrengen ons een tijd voor den geestnog verre verwijderd van dienwaarin de legers van Ferdinanb en Isabella de Spaansche pokken te Arnemuiden in Walcheren aanbragten, en even zoo goed van dienwaarin Paracelsus begon het menschdom met zijn mer- curius te verkwikken. Indien de schedel-verzameling grooter wareindien de aan- gezigtsbeenderen niet waren verloren gegaanof indien zij allen zich dooral ware het slechts één vast kenmerk onderscheid den, dan zou er welligt mogelijkheid bestaan om uit den vorm op te makenof hier de FrankischeNoordscheFriesche of Germaansche volkstam vertegenwoordigd wordtthans geloof ikbij het bestaan van zooveel onzekersdit vraagstuk nog te moeten laten rusten, te meer daar het waarschijnlijk is, dat de karaktertrekken toen reeds gemengd waren. Welligt is in sommige onzer schedels iets Scandinavisch. Wij moeten intus- schen onze getallen niet geheel op zijde schuivenmisschien is er eenig resultaat uit te trekken; althans wij mogen ze niet verwaarloozen met het oog op den indruk, dien zij ons geven van de verstandsontwikkelingmaar wederom voegen wij er bij dat wij het ware element missen, dat in ons geval het vege tatieve leven vertegenwoordigt tegenover hetintellectueleik bedoel het gelaat. Raadplegen wij vooreerst denzooveel het konberekenden inhoud der schedelruimte. Achttien metingen geven een max.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 168