165
hun heldenmoedhandelsgeest en ijver om behoorlijk de reis
over den Styx te kunnen doen terwijl het laatste tevens ten
bewijze strekt, dat de Heidensche overlevering er nog niet uit
was, die trouwens in Walcheren nog eenigzins is overgebleven
in de stroohoopen, die de landlieden voor hunne deur plaatsen,
als er een doode is en waardoor zij onwetende de herinnering
aan vroegere brandstapels levendig houden.
Thans .moeten wij ons met den vorm bezig houden. Ik geloof
geregtigd te zijn, om bij deze, weinig van onze hedendaagsche
verschillendeschedels buiten rekening te laten de meer betwij
felbare grootheden, als daar zijn de lengte en breedte van voor-
en achterhoofd met derzelver vorm, de oogkassen, de hoogte
en breedte van het groot achterhoofdsgat; het laatste is, wij
zeiden het reedsnormaal en grootgrooter althans dan in
de weinige hier aanwezige schedels van het niet Kaukasisch ras.
Wij bepalen ons tot cijfersdie ligter te beoordeelen zijn en
ook door anderen worden aangegeven, den omvang, de lengte,
de breedte.
De omvang onzer schedelshorizontaal over de glab. en het
meest uitstekende punt van het achterhoofd gemeten, geeft als
gem. 524 mill.; de schedels met een min. van 500, namelijk
n°. 3, 10, 19 en 21 zijn, even als de overige, van volwas
senen maar 3 iswij zeiden het reedsover de lambdapunt
gemeten en daardoor kleiner. Vergelijken wij daarmede een
paar andere opgaven. Prof. v. d. Hoeven geeft in zijn be
kenden catalogus craniorum 22 Germaansche schedels op
waarvan de gem. omtrek (Lubach) 521 is, terwijl de gemengde
schedels van prof. Boogaabd 519 geven, getallen, die genoeg
zaam aanduidendat onze schedelswat den omvang betreft
met de daar vermelde overeenkomen.
De lengteboog B is in 21 van onze schedels gein. 376
terwijl zij door prof. v. d. Hoeven 365 wordt opgegeven met
variatiën van 535 tot 390. Indien alzoo onze cijfers door
het gering getal van waarnemingen niet falendan pleiten
zij voor een langen schedelen in dit opzigt verdient het
Archief VI. 11