168
van 145 en 1-30, zooclat dus de hoofdmaat zijn zou 74; en wan
neer wij de schedels afzonderlijk nagaandan erlangen wij er
1 van 68; 3 van 71; 3 van 72; 4 van 73; 1 van 74; 1 van
75; 2 van 76; 2 van 77; 3 van 78; 1 van 80 en 1 van 82;
de voorlaatste van een niet volwassen individuen als wij ze
nu herleiden naar boven vermelde indeeling, dan verkrijgen wij
4 dolichoeephalenhoofdmaat beneden 7 2
17 mesocephalen tusschen 72 en 81, en van deze laatste 11
van 72 tot 76 en 5 van 77 tot 78
1 brachycephale n°. 21.
De hoofdmaat dus van de Domburgsche schedels is geringer
dan die van de laatste metingen op GermaanscheNederduit-
scheHollandsche schedelsen wanneer wij nu met Vogt in
den gemiddeld langhoofdigen schedel iets zien willen, dat aan
minder hooge geestvermogens doet denkendan mogen wij met
het resultaat te vreden zijn, zonder intusschen altoos vol
gens de schaal van Vogt al te hoogen dunk van den oud-
Domburgenaar te koesteren. Indien latere onderzoekingen het
gevonden resultaat mogten bevestigen, dan zou het opmer
kelijk zijn, dat wij, even als Bkoca, tot het besluit zouden
komendat de schedelinhoud ook in ons land is vooruitgegaan
en tevensdat onze moderne schedels al zijn er dan ook
verbazend lange onder toch minder dan eeuwen geleden af
wijken van' dien regelmatig' breeden eivormdien wij ons als
n eene schoon hoofd" zoo gaarne voorstellen.
Indien wij intusschen ons door die hoofdmaat laten gelei
den, om zoo mogelijk uit ons klein getal tot zekeren typischen
vorm te gerakendan ontdekken wij in de meeste schedels
iets gelijkvormigs, in andere afwijkingen van meer en minder.
Men zou haast tot het vermoeden komen, dat de sterk uitge
drukte langtype eigenaardig geweest is aan het stamvolk der
Ik moet hier herinneren, dat de krommingslengte van n°. 2 wat te klein
is genomen en dat n°. 5 en 9 voordeeliger zouden uitvallen indien ik de breedte
tusschen de schubbengenomen had.