179
ran eene schrap zou pleiten wij hebben ook zoo iets afgebeeld
gezien op den later te vermelden schedel van Httschke. Behalve
ontelbaar velezeer kleine openingenzijn er op het boven- of
kruindeel van het beenzoo als men dikwerf op voorhoofds
beenderen ziet, zeer vele groote vaatopeningen. De afbeelding
teekent haar natuurlijk voorkomen. Wat men in andere ver
dikte schedels gezien heeftmoet ik ook hier vermeldendat
zij niet in even wijde kanalen veranderen, maar plotselijk van
diameter verminderen.
De kroonnaad is, wij zeiden het reedsongelijk en zeer grof
op sommige plaatsen als gapende, op andere verbeend; langs
bet deeldat het planum, semicirculare helpt vormenloopt de
naad dóór als eene fijne oppervlakkigenaauwelijks merkbare
scheur. Dit deel van het been dat aan den wiggebeen-vleugel
beantwoordt is zeer gladterwijl al het overige bulterig is.
Glad zijn ook de overblijfsels der orbita en min of meer ziet
men eene traankliersgroef. Naast eene ondiepe groeve voor
de art. front, ziet men in den spongieusen boven-oogkuilsrand
yan binnen eene ronde groote opening voor de art. supraorb.,
terwijl daarentegen de uitwendige opening driehoekig is; eene
scheur verbindt uitwendig die twee openingen van de boven
oogkuilsslagader en andere scheurtjes stralen er ook in den
omtrek uit voort, even alsof die arterie een metalen staaf ge
weest ware die men met geweld door het kanaal had willen
persen. Dit kanaal 'is bijna een cent. langmaar inwendig veel
naauwer dan men uit de opening zou opmaken.
De boezems zijn buitengewoon groothetgeen wel een bewijs
moge zijndat de schedel geen kinderschedel is. De uitwen
dige plaat heeft eene dikte van één tot twee cent. Yan de
dunnere inwendige is de dikte zeer ongelijk. De boezems brei
den zich aan beide kanten gelijkelijk uit tot aan de plaats
van het wiggebeen. Het is alsof de lamina int. meer naar
binnen, dan de uitwendige naar buiten gedrukt is geworden.
De dikke bulterige rand bestaat uit subst. spongiosa, waarvan
de mazen op sommige plaatsen zeer wijd zijn.