180 Die uitzetting van het os front, door de boezems is oorzaak, dat de groote hanenkam verscholen ligt; er ligt hoven deze eene groeveof men ze voor de ligplaats der art. meningea ant, moet houden, durf ik niet beslissen. Eenigzins hooger ligt eene kruisvormige groeve en een groot adergatdat echter on diep is. De crista interna is onduidelijk. Naast haar loopea vele longitudinale sleufjes, zoo als men, in het klein, in verschillende schedels ziet. In het midden van die sleufjes is eene tepelvormige verhevenheiden rond dezeregts en links eene diepere voredie eindigt in het zoogenaamde for. eoecum. Het zijn dus sleufjes van aderen geweest of welligt van de voorste art. meningea. De groeven en bultendie aan de hersenen hebben beant woordbestaan, maar zijn ondiep er zijn enkele linzen groote wratvormige uitwasjes, en dus niet zoo vele, als men wel aar andere dikke schedels gezien heeft. Hetgeen intusschen de zonderlingheid van den vorm dezes beens het meest verhoogtzijn twee spongieuse bulten aan hetj begin der linea temporalis en dus beginnende één duim onge veer buiten het jukbeensuitsteeksel, en overgaande in de ge melde lijn. Deze verhevenheden zijn niet volmaakt gelijkde regterdie grooter isen hier het been zie boven natuurlijk zeer dik maaktheeft eene lengte vau 9 bij eene dikte van 3 en eene hoogte van cent. Op andere schedels vindt men deze plaats als eene scherpe kam hier geven zij den indruk van een paar ooren op zijde van het voorhoofd, Zij makenzeiden wijmet de stompe kam der linea eminens de gedaante geheel vreemd. Kon men ze wegdenken, en aan den schedel een gelaat passendan zou het frontaal voorko men ons eenigermate herinneren aan het pyramidale voorhoofd van een Amerikaanschen wilde. Het neusdeel is dik en met het zeefbeen vergroeidzoodal beide beenderenvoor zoo ver zij voorhanden zijneen geheel vormen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 188