181 Zeefbeen. Van het zeefbeendatzoo als wij zeidenvan voren met het vorige been vergroeid iszijn slechts deelen van de zeef- en loodregte plaat overgebleven met de reeds vermelde hanen kam. Al de lamellen zijn een weinig verdikt het septum is 2 a 3 mill, dik en terwijl in vele verdikte crania de openingen rooi' de reukzenuw schijnen te ontbrekenwaaruit men tot gebrek aan reuk besloten heeft, zijn ze hier voorhanden. De zeefplaat zelve is slechts voor een deel aanwezig en dit gedeelte is niet breeder maar veel smaller dan gewoonlijken geheel tusschen de gezwollen stukken van het os front, verborgen zoodat de bulbus olfact. op tamelijken afstand van de zeefplaat moet hebben afgelegen. Het is daarom te verwonderen dat de openingen voor de reukzenuw nog bestaanhet zintuig zelf van den reuk moet ook wel te gronde gegaan zijn. De plaatjes van het been zijn niet bros. W andbeen. Dit groote been heeft aan den pijlnaad eene kromming van 17, boven het planum van 181 en van onderen van 15 cent. De breedte of hoogte is van voren 17, van achteren 19 cent. Op de bulterige oppervlakte is de bast-zelfstandigheid op vele plaatsen gaaf en glad geblevenop andere is zij afgeschil ferd of verteerd en dan ziet men de diepere kalkwitte laag. Nabij den kroonnaadwaar coronalis en sagittalis elkander ontmoetenvertoonen zich nog altoos vele groote vaatporiën terwijl ook hier nog iets zigtbaar is van den grof getanden pijl naad om later geheel te verdwijnen. Van den ruwen lambda- naad is iets meer over gebleven terwijl toch op de meeste plaat sen de beenzelfstandigheid innig vergroeid is. Ofschoon men zulk een voorkomen ook aantreft in die vergroote schedelswelke men voor kinderschedels heeft gehoudenvoelt men zich toch als van zelfs gedrongen om hier aan een rijperen leeftijd te denkende vormaan een naad eigenis geheel verloren gegaan. Diepe groefjeshier en daar door eene gelijke scheur Archief VT. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 189