189
Onderzoek naar het weefsel.
Gruber Huschke Vrolik en Gaddi hebben in hunne
mededeelingenwaarover laterzich ook bezig gehouden met
een onderzoek naar de fijnere structuur van schedels als de
onderhavige. Zij waren voorzien van de beste instrumenten
en tochofschoon hunne nasporingen bewezen hebbendat de
beenzelfstandigheid van de gewone afweekkomt het mij voor
dat het microscopisch onderzoek niet zoo veel ophelderde, als
men wachten zou. Ook ik heb getracht, door middel van het
kleine microscoop van Nachet en het groote van Oberhau-
ser een duidelijker inzigt te erlangen in de microscopische wij
zigingen die de beenzelfstandigheid ondergaan haden mijne
onderzoekingen komen grootendeels overeen met die van ge
noemde heerenmaar duidelijker is mij daardoor nog niet ge
worden de wij zewaarop de weefselontaarding is tot stand ge
komen. Ik zal een en ander mededeelen, zonder evenwel veel
in vergelijkingen te treden met hetgeen door anderen is opge-
teekend, omdat de verschilspunten geringe wijzigingen zouden
betreffendie moeijelijk op papier zijn op te lossen.
Men kan in den schedel drieërlei zelfstandigheden onder
scheiden de sponsachtigede corticale laag en de kalklaag
de kalk vertoont zich ook hier en daar in het sponsachtig
weefsel.
Dit laatste vertoont zich het allermeest in die deelen van
den schedeldie knoestachtig gezwollen zijn. Hiertoe belmo
ren b. v. de cristae frontales, het ondereind van het voorhoofds
been dat den bovenrand van den oogkuil vormtde neus
wortel dat deel van het os front., dat aan het wiggebeen
grenstde afgebroken tuber articularede tepelsde afgebro
ken partes condyloideae, het onderste van het achterhoofdsbeen,
vermoedelijk ook de verheven lijnen van dat been en zoo meer.
Dit weefsel vertoont de gewone mazen, die als kanalen in elk
ander overgaanterwijl men in die mazen nergenszoo als
ik reeds zeide, zand of iets anders ziet, dat ophelderen zou