194
jes zoo dun warendat er zich maar één enkele meer op het
veld vertoondewaren de omtrekken toch ongelijk en niet
scherp begrensd.
Even als in normalen toestand de grootte verschiltzoo deed
zij dat ook hier. De meesteen daaronder de regelmatige
waren millimeter lang.
Vele celletjes hadden echter slechts eene lengte van of
m. vooral de rondeverschrompelde, terwijl ook de grootte
der regelmatige veel verschilde; immers sommige bereikten de
grootte van
a's e11 andere waren even klein als de
vermelde ongelijke.
Köllikbu geeft opdat de lengte der beencellen is van
0.01 tot 0.0&4'1' of nagenoeg j'g tot T'y mill.; anderen voegen
daarbij dat de kleinste -J5 zijnwaaruit dus blijken zoudat
de onze meestal kleiner dan gewoonlijk warenindien ik al
thans mijn microscoop vertrouwen kan.
Sommige donkere plaatsen in de corticaal zelfstandigheid,
die ik niet ontleden konmeende ik voor kalkophoopingen te
moeten houden.
Boven heb ik reeds gezegddat ik enkele malen de fijne
straaltjes der beencellen even regelmatig naar elkander of naar
een kanaaltje zag loopen als in normaal beenmaar in verre
weg de meeste gevallen waren de celstraaltjes zeer kort, zoo
dat zij spoedig eindigden eneven als vele der cellenwaren
zij dikwerf niet regtlijnig maar bogtigals verwrongen.
Al het bovenstaande geldt slechts voor die deelen der subst.
ossea, die genoeg zanienhang hadden om plaatjes te leveren.
Met de eigenlijke kalklaag was dit zoo nietzoodra het plaatje
maar eenige dunheid bereikt hadviel het in stukkenvan
daar reeds dat hier weinig organisatie te zien was. Andere waar
nemers hebben medegedeeld dat de grondstructuur vezelig was
gewordenik heb dit ook enkele malen gemeend te zien
wanneer het mij gelukt was een stukje dun genoeg te slijpen,
maar het kwam mij voordat die vezels geene bewijzen waren
van eene vezelige structuur of verandering van weefsel in vezel-