203
afgebeeld van een, eveneens van boven, uitgezetten schedel.
Hier was het os front. 1L Rh. duim breed en 9 langde lengte
van den pijlnaad 8. Een Engelsch professor hield dien kop
voor een Patagonierdie door de Hollanders op hunne ont
dekkingsreizen zou zijn medegebragt, maar uit een in 1623
aan prof. Heurnius geschreven brief bleek het, dat het de kop
was van een Amsterdammer van gewone grootte, maar wiens
hoofd zoo sterk gegroeid was dat hij niet gaan kon maar altoos
zitten moest. Eindelijk vind ik daar nog een geval van
Reidlintjs vermeld, waar het hoofd 33 Rh. duim omvang had.
Het was van iemand, die 24 jaren met een waterhoofd ge-
loopen haden ofschoon het hoofd steviger wasdan anders
het geval iswas het echter slechts tweemaal zoo dik als
gewoonlijk. Noch dit laatste noch de twee voorafgaande ge
vallen belmoren intusschen tot de eigenaardige steenwording,
die wij in onzen schedel zien.
Düptjytren ook schijnt in zijn museum een schedel te ver
melden en af te beelden, die 380 mill, lengte had, van een 65jari-
gen grijsaard. De schedelkap woog intusschen slechts 506 gr.
en met het aangezigt 1306; het is daarenboven onzeker of
de pathologische toestand dezelfde was als in ons geval.
Even aanstippende dat sommige schrijvers berigtendat men
vergroote en verdikte schedels ook bezit in Londen Weenen,
Erlangenen misschien in Straatsburgvan welke echter noch
afbeelding noch beschrijving bekend isgaan wij liever over
om een overzigt te geven van hetgeen ons bekend is omtrent
sclerotische schedelsen van de daarover te boek gestelde bij
zonderheden; men zal alsdan bespeuren kunnen, dat het getal
van dusdanige koppen zeer gering isen dat alzoo ons cranium
tot de merkwaardigste zeldzaamheden behoort.
1°. Het eerst werd in 1667 bij wij ze van curiositeit
een zoogenaamd versteend cranium beschreven door Malpighi
en dit hoofd, dat in Modena van museum naar museum ge-
Opera posthuma, uitgegeven in 1697 bl. 49.