207 ■Vooral merkwaardig is hij, omdat men iets van de ziekte weet. Hij is namelijk afkomstig van een in 1804 gestorven meisje, Barbara Rudolf die vroegerbehalve pokkengeen krankte doorstaan had, maar in haar tiende jaar blind werd en stuipen kreeg met langdurige deliria. Op eiken aanval van die stui pen volgdé roosvermoedelijk als gevolg der gestremde bloeds- beweging in de bloedvaten van het hoofd. Op haar 16e jaar verloor zij het gehoor. Langzamerhand groeide het hoofd in zulk eene mate, dat zij het niet meer regt kon houden. Later volgde moeilijkheid in het slikken, en verkromming van andere beenderenmet slapelooze nachten en veel lijdentot zij ein delijk weder na een aanval van roos, op 27jarigen leeftijd bezweek. De ivoorharde, steenachtige schedel heeft gezwollen aangezigtsbeenderen en is hooger dan de onze maar niet zoo lang. De schedel was ruw met verhevenheden, zonder naden, ofschoon de vorm aan de kindsheid beantwoorddede ope ningen waren vernaauwdhet for. occ. verdraaid en zoo meer. De lengte is 197, de breedte 171 en de grootste dikte, na melijk aan de spina occ. 52 mill. Deze lijn was echter, even als de linea temp., veel minder ontwikkeld dan in ons geval en van de bultige crista was niets te zien. De dikte van den van onderen veel verschoven schedel is echter ook zeer belangrijk. Het microscopische onderzoek komt in vele opzigten met het mijne overeen. Gruber vond echter de structuur der kalklaag duidelijk vezelachtigen met donkerein poeder vervallende korrels voorzien, en hij beschrijft met voorliefde den grooten omvang en de menigvuldigheid der cellen en beenstralen, terwijl ik het omgekeerde vondbehalve in het oppervlakkig gelegen ge deelte. Ik vermoed, dat zijn vinden in verband stond met de toenmalige meeuing, dat die cellen en stralen kalkhoudend waren. 6°. Men kent ook de ziektegeschiedenis, maar, naar ik meen, niet de afbeelding van een wel niet vergrooten maar ivoorliarden en zeer dikken schedel uit de verzameling van Spurzheim in Parijs. Hij behoorde aan eene dame, die na hevige en lang durige hoofdpijnen eindelijk krankzinnig stierf. Ik heb weinig

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 217