28
had het gevolg dat in het ingediende adres van geene dijkvel
ling gesproken werdmen zeide wel dat men onder het vroe
gere Nederlandsche bestuur oneindig minder aan subsidiaire
contributiën had moeten dragen maar ook dat welligt het
tijdstip nabij was dat men niet langer aan de zoo smalle strook
lands, Staats-Vlaanderen uitmakende, den allezins onredelijken
last zou behoeven opgelegd te laten om de woede der golven
alleen te bestrijden, maar het zoo billijk systema, aangenomen
in vorige eeuwentoen het daaraan grenzende Vlaanderen onder
dezelfde vorsten behoordewederom in werking zal kunnen
worden gebragt en alzoo die last zal worden gedeeld met allen
zonder de minste uitzondering, wien men middelijk of onmid-
delijk ter voormuur tegen de zee strekt." De heer de la
Fontaine dit laatste aan den heer van Citters schrijvende
voegde er bij UEd. zal 'dus zien dat deszelfs wel uitgewerkt
stuk ter zijner tijd wel te pas gekomen en in acht genomen
iszekerlijk hebben de bemerkers van het bewuste gedrukte
stuk het woord dijkvelling te ver getrokken, even zoo als men
ook wel eens te ver kan trekken dat binnenpolders altijd maar
buitenpolders zouden moeten subsidiëeren en wel tot zoo eene
hooge en onredelijke taxe., dat daardoor een algemeene onder
gang uit zoude voortspruitenalles naar redelijkheid en als
J) De brief van de la Fontaine is niet op liet archief, doch werd ons door
den heer de Witte van Citteks medegedeeld.