318
de ingezetenen van het land van Voorn verleend octrooi, waar
uit blijkt dat destijds de meekrapbereiding in de stad Br iel
reeds sedert lang gedreven werdwant Eilips bevestigde daarbi
„al zulcke Keuren als zij or,er lange jaeren geüseert ende 011
„derhouden hebben gehadt op 't stuck van de meedeii
„den maniere hier na volgende;" waarop dan, in vier artike
Jende destijds daar gebruikelijke voorschriften op de keuriiij
van meekrap worden herhaald en alzoo „geconfirmeerd."
Een ander, vijftig jaar ouder, bewijs dat de meekrapcul
tuur in de XV0 eeuw in Holland gedreven werdtreft mei
aan bij van der Schelling, die, in zijn Hollands liendregt
(d. I, bl. 326), een bedijkings- of uitgiftbrief gedeeltelijk
aanhaaltwaaruit blijkt dat reeds destijds de tiende van dt
meekrap met eene vaste som jaarlijks (3 gr. van elk gemel)
gekweten werdgelijk in ons gewest van ouds gebruikelijk
was en nog is. De brief is van 26 Mei 1445 en gegeven
door Johanna, gravinne van Nassau enz. die daarbij verklaart
aan de stad Steenbergen „al zulk land en erveals zij leg-
„gende had oostwaart aan den Woutschen dijk," ter bedijking
te hebben uitgegeven en verkocht 3).
Ofschoon ook in Holland, werd echter de teelt en berei
ding van meekrap, volgens de getuigenis van alle schrijvers,
voornamelijk in Zeeland gedreven. Van Revgeusbergh maakt
er in zijne Gronijk van Zeeland 3) gewag van als van eene
sedert lang bekende zaak. Maar geene enkele Zeeuwsche keur
uit de XVIe of eenige vroegere eeuw is ergens medegedeeld.
Wel berigt Ermerins in zijne Beschrijving van Rommersmk
(bl. 65), dat door bailliuburgemeesters en schepenen dier
stad, in 1537 op ten iiij dach van Maerte naer Hollandt (dus
Verg. den uitgiftbrief ter bedijking van Middelharnisvan 1 Eebruarij
1465 aarbij o. a. gestipuleerd werddat van aveel en van meede zou «or
den betaald „een quartier van een Engelschen nobelvijfthalven Engelschei
„wegende." Notulen van Zeeland 1752.
Zie bl 23 253 en 322 den uitg. van 1634. Verg. Boxhokn d. 1,
bl. 36 en 112 en d. JT bl. 373 en 480.