43
anderen voor hem gedaan voor zich bedongen hadinsgelijks
gerekend te belmoren. Wilde vervolgens de eigenaar van het
ambacht iets van hetgeen hij in hetzelve bezat, verkoopen, zoo
moest dit geschieden op dezelfde wijze als of hij het geheel ver
kocht, te weten de verkocht wordende gedeelten moesten voor
de domeinkamer van de graaflijkheid van Zeeland getranspor
teerd worden en de verkochte gedeelten van het geheel bleven
van denzelven aart als het geheel wasdat isdie gedeelten
moesten bij voortduring van de graaflijkheidzoo gezegd ter
leen gehouden en bij de domeinkamers getransporteerd of ver
heven worden. Uit dit algemeen Zeeuwsch regt is zoodoende
voortgevloeid dat als vroonlanden van een ambacht gedimem-
breerddat is veraliëneerd werdenzoo werden dezelve aparte
zoogenaamde leenen en leenvroonlandenof bij verkorting leeflan
den genoemd, welke bij eiken overgang voor de domeinkamers
hebben moeten verheven of getransporteerd worden 1).
Degenendie van deze stelling volkomen willen overtuigd
worden, behoeven maar op te slaan de domeinrekeningen Bew.
en Beo. Schelde in welke de capittelsbetreffende den over
gang der ambachten of bedijkte schorren, en de capittels, be
treffende den overgang der leenlanden aantoonen zullen dat
de ambachten, tot welke, als gezegd is, de vroonen behoorden
en de leenlanden goederen van eene en dezelfde natuur zijn.
En dit wordt nog bovendien bevestigd uit hoofde dat de HH.
Staten van Zeeland altijd begrepen hebben: „dat er geen leen-
„land bestaan kanals het caracteristiq kenmerk van vroon
„dat is vrijdom van dijkgeschoter niet aan geaccrocheerd
„was 2)."
De zachtheid, welke in Zeeland, in het zoogenaamde leenregtaltijd heeft
plaats gevonden, heeft stilzwijgend geïntroduceerd, dat de vroonen in later tijd
voor allodiale goederen zijn aangezien geworden. Daarom zijn niet alle goederen
tegenwoordig aan particulieren toekomende leenlanden. Place. 12 Febr. 1683
Nol. fol. 338.
2) Zie Stat. Not. a°. 1639 fol. 279, 331; a°. 1673 fol. 170; a°. 1675
fol. 53 en 68 en a". 1728 fol. 21.