87 Naar mijne stelling is de reden tastbaar en billijk. Seroos- kerlee werd in den mond van de Poortelinge en Soot-ée tegen liet groote water bedijktkostte dus meer geld en was aan meer gevaar blootgesteld dan Popkensburghetwelk binnen waarts in een bedaard water beverscht werd. Rutkem lag op zich zelf toen het besloten werd; de JSHeuwerven daarentegen vonden bij hare bedijking er een steunsel aan. Wellinkwerve en llohdegemin de binnenwaterstusschen de wateringen of andere ambachten opgewassenhadden bijna geene kosten te dragen en waren aan geen gevaar blootgesteld, waarom de graven aan ambachtsheeren aldaar niets vrijgaven. Meer andere vragen kon ik hier nog bij doenmaar ik acht deze thans genoeg en reserveer dezelve tot dat deze twee op gelost zijn. II. De tweede vraag bepaalt zich tot de reden ivaarom,? Uit de stukkenop de volgende vraag nader van applicatie te makenschijnt het vrij zeker te zijn dat de Zuid- en Westwatering welke den meesten nood haddendaartoeten einde in het geschot gesubleveerd te worden, bij de Vijf am bachten en de Ooshvatering (welke twee minder aan de woede van de zee waren blootgesteld)en ten liove bij den graaf van Zeeland of die van zijnen radegesolliciteerd hebben ten einde de vier wateringen ;/als onder eenen dijk en rand gelegen en die met een water zouden bevloeijentot eene gemeene watering en onder dezelfde contributie van vvater- u penningen zouden gesteld worden." III. De derde ziet op den tijd wanneer? Daaromtrent ben ik het met anderen niet eens. De reeds aangehaalde resolutie van Middelburg van 10 April 1751 bepaalt de combinatie op den 1 September 1466 onder de regering van hertog Philips, graaf van Zeeland 1). Maar hoewel dat stuk mij onbekend 1Tn het advies van de rekenkamer van 16 Januarij 1721 vindt men, fol. 14 en 15, gebruik gemaakt vaneen diergelijk stuk van dien datum, maar uit hetgeen door de rekenkamer van hetzelve aangehaald wordt, kan ik zelfs geene

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 91