95 thans ver achter het Prinsenbosch gelegen. Zoodanige bewijzen vindt men verder gansch Walcheren door, gelijk mede in de andere eilan den welke allen aan te wijzen mij te ver zou afleiden. Dan wat den derden brief van 1326 aangaat, dezelve behelst eene aandijking in de IVijtvliet, n. b. benoorden Vlissingen. Volgens den brief waren het alleen 10 a 12 gemeten, welke bedijkt werden en daarmede stemt de Walchersche overlooper volkomen overeen want men ont moet daarop onder Oud Vlissingen, t Oostmolen of nieuwe leen, zijnde de 8e. blok, groot 9 gem., 100 r., dus een a drie gemeten minder, maar de ontbrekende moeten in de fortificatiën van Vlissingen ge zocht worden. (Zie Tegenwoordige Slaat van Zeeland, dl. II, bl. 101). Naast hetzelve ligt 't westmolen of nieuwe westleenzijnde de 9e blok, groot 7 gem., IflO roed., welkers bedijking waarschijnlijk van latere dagteekening is, maar waarvan de uitgift niet gevonden wordt en dan volgt de heerlijkheid Bonendijke, bedijkt a° 1390, (Mieius III, 275) welke eertijds nog water zijnde de Duvelée ('t booze water) ge noemd werd en het eilandje, waarop Vlissingen lag, van Walcheren scheidde, gelijk de benaming van Buvedrecht (7' blok van Oud Vlis singen) de overtogt over de Duveldaar te vindengenoegzaam aanduidt. Ten opzigte van den oorsprong der subsidie van 200 aan Vlis singen voor het westersche hoofdis mij niets bekend dan hetgeen in de sententie van den Hoogen raad d°. 21 October 1597, gevon den wordt, uit welke blijkt dat ej' reeds iets dergelijks a° 1478 heeft plaats gehad en in 1527 en 1530 daaromtrent nadere voorzieningen zijn gemaakt geworden. Oude sententien te weten de ge extend eerde, zijn doorgaans de beste stukken om den weg te vinden enz.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 99