11
sclie zinkstukken hetzij liooge hoofden of dammeneer de
vallen of afschuivingen bevorderen dan tegengaan en daardoor
de diepten doen toenemen.
In het algemeen vinden wij hiervan reeds de treffendste
voorbeelden bij de polders Stavenisse en Vliete. Het aantal
dwarsstroomsche zinkstukkendat daar gezonken werdis ver
bazend groot en toch hebben deze de oeverafschuivingen en
dijkvallen en zelfs het verlies van een aanmerkelijk deel hun
ner zeedijken niet kunnen tegenhouden.
Hat hierbij vele zinkstukken zelve zijn verloren geraakt, is
buiten twijfel.
Maar het aangevoerde omtrent deze polders is te algemeen.
De volgende gevallen zullen het geopperde denkbeeld meer be
paald doen uitkomen.
In 1845 werd de zanderige vooroever van den Willielmina-
polderbij al de bezinkingen die aan dezen polder reeds vroe
ger hadden plaats gehadop eene krachtdadige wijzeeven
bewesten het sas van Goes aangevat. Men bezonk dat punt
met 6 dwarsstroomsche stukken van 20 el breedop afstanden
van slechts 20 el uit elkander, denkelijk met het doel om
die ruimten later, zoo noodig, door gelijke stukken aan te vul
len en eene aaneen gesloten bezetting te verkrijgen. Het
wasdat kon gezegd wordenmet de toen ook gemaakte en
over de gansche lengte der bezinking doorloopende laagwaler-
bezetting van 10 el breedte in verband met het aangenomen
stelsel, een goed en ferm project en men meende dan ook
alle reden te hebben om te gelooven dat de kust, ten minste
aldaar, op eene voldoende wijze was verzekerd.
Maar wat gebeurt F negen jaren lang hield dat punt zich kloek
staande, om toen op 11 Julij 1854 plotseling door een be
langrijken val te worden gevolgdwaar zeker niemand op gere
kend had, een val die tot aan den zeedijk doordrong en meer
Dat zijn zulke stukken die regthoekig op den stroom geplaatst worden
met lengten van 100, 150 en 180 el, en breedten van meestal 20 el.