16 verlaat zij hem, enkele gevallen uitgezonderd, nooit meer dan door afleiding van den stroom, terwijl de platen en banken daardoor steeds meer en meer naar den oever worden aange- trqkken. Met al het aangevoerde is dus duidelijk aangetoond dat beide, èn geïsoleerde zinkwerken èn hooge hoofden of dammen of, in het algemeenalle op zich zelve staande uitstekende wer ken tot groote vermeerdering van diepte aanleiding geven. Wanneer men dit nu op den voorgrond steltdan kan men ook op goede gronden met het misschien vreemde middel tot werkelijke afleiding van den stroom uit den wal te voorschijn komen. De tweede oorzaak van afneming isdit zullen alle deskundi gen toestemmen op onderscheidene punten toe te schrijven aan de nabijheid der tegenoverliggende platen. Dit is onder anderen het geval bij den Zuidkraaijertpolder en zal waarschijnlijk ook spoedig het geval worden bij den Jacobspolder in het Sloe, voorts bij Everinge, Hoofdplaat, Nieuw-Neuzen Margaretha Kleinen Iiuissen en Eendragt Stavenisse Bruinisse en de zuidzijde van Schouwen. Zelfs de Ylietepolder is niet buitèn den invloed van de meer verwijderde Neeltje Jansplaat en de noordelijke oever van de Breede watering bewesten Yerseke niet buiten dien van de Yondelingen. Deze platen veroorzaken in het algemeen naauwe en diepe geulen langs de kusten en werpen de stroomen langs hare flaauwe beloopen of hellende vlakken op den wal. Yoor die platen heeft tot heden iedere oever moeten zwichten. Het meest merkwaardige geval vindt men hiervan bij de zuid zijde van Schouwen. Deze oever heeft reeds eeuwen lang moeten wijken voor de Neeltje Jans- en Roggeplaatwelke den oever bij eiken teruggang als op de hielen is gevolgd en nog volgtzonder hem ooit los te latenniettegenstaande daarvoor reeds schatten zijn besteed. Het is vreemdneen het is bijna onnatuurlijk dat die zoo sterk verdedigde oevers overal moeten plaats maken voor die

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 15