17 totaal onverdedigde platen of banken. En dat is toch'niet anders. Maar bet blijkt dan ook tevens dat die platen juist daaruit steeds hunne sterkte hebben ontleend dat zij nooit verstoord zijn of dat aan haar iets is in den weg gelegdmet andere woor den dat zij vrij den loop van de natuur hebben kunnen volgen. Men moet trachten die sterkte aan de platen te ontnemen. Daarvoor moeten zij op baar eigen grond worden aangetast. Het middel hiertoe ligt voor de band en is al reeds geleverd. Men behoeft bet slechts om te keeren. Hiervoren is immers met zoovele bewijzen aangetoond dat alle op zich zelve staande uitstekende werken de diepte in hooge mate doen toenemen; de dam van het Sloe was er het meest sprekend voorbeeld van. Wat nu voor de vaste oevers waar is zal ook wel niet minder waar zijn voor de zanderige platen of banken. Legt men dus zulke dammen op de platen aandan is daar van geen andere uitslag te verwachten. De capaciteit van bet vaarwater wordt beperkt en de stroom, die vroeger in de strekking van bet vaarwater ongeveer evenwijdig aan den rand van die platen liepmoet nu noodwendig, even als biervoren is opgemerkt, om den kop van den dam been draaijen en ver der met meerder snelheid voortloopen. Weldra zal men de diepte voor dien kop zien toenemenzoodat ook die kop naar mate men hem langer wil staande houden, een grooter strijd te voeren beeft. Eindelijk moet bij zwichten en met zijne op ruiming houdt de plaat gelijken tred. De capaciteit van het vaarwater wordt vergroot. De diepte aan de plaatzijde neemt toe en de vaste wal wordtzoo niet geheelalthans zeker voor een groot deel ontzet. Onder de bewerking moet ik ontwaren dat ook s lands inspecteur te Zie- rikzee C. de Kanter soortgelijk denkbeeld heeft gekoesterd. Hij zegt onder anderen zie bladz. 106 en 107 van de door dit Genootschap op 20 September 1771 bekroonde verhandeling: „zijnde egter niet afkeerig van te denken dat aan sommige wateringen wel

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 16