9 schien dit ook minder noodig vondin de ijdele hoop dat de stroom zicli welligt zou verleggenzoo heeft men eenen anderen weg ingeslagen en alle middelen beproefd om de ver dediging op eene min kostbare wijze tot stand te brengen. Zoo zijn, zonder te spreken van de vooruitstekende aange legde hoofden en werken van vroeger dagenin de laatste vijftig jaren achtereenvolgens de volgende werkwijzen 111 prac- tijk gebragt. Men heeft gezonken smalle zinkstukken van ongeveer 10 en 12 el breedte en ook wel breede trapeziumsvormige stukken, die aan de buitenzijde smaller uitliepen. Voorbeelden zijn er tevens als aan de Willielmina- en Oostbe- veland-polders waar men in 1817 en 1818 eene aaneengeslotene bestorting of bezinking heeft gemaaktwelke ongelukkiger wijze met den reeds genoemden val van 9|10 February 1856, ofwellig reeds vroeger, is verloren geraakt. Vervolgens zijn dwars uit deu oever pumstrooken gestort terwijl ook veeltijds eene puinstorting tusschen en op de stuk- ken zelve plaats had. Vooral moest men dit doen in 1830 en eerstvolgende jaren, toen er geen steen uit Vilvoorden of Doornik kon worden aan- 86 Dertig jaar geleden werden, in den regel, nog vallen kunstma tig onder geregelde beloopen met schorkloeten aangeplempt en van «rond en dekstukken voorzien en wat niet almaar liet eene stelsel heeft het andere verdrongen, de zinkstukken van 10 en 12 el breedte waren te smal, zoo sprak mende puin was specifiek te ligtde aanplemping der vallen met den grond en dekstukkken onnoodig eu in allen gevalle te kostbaar, tot dat men ten laatste is gekomen tot geïsoleerde dwarsstroomsche zinkstukken van minstens 20 el breedte, van voren met ronde koppen voorzien. Dit stelsel heeft eenige jaren lang mogen voortduren, doch moest ook weder, door de ongunstige uitkomsten, die men daar van allerwege had gezienplaats maken voor aaneengesloten

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 7