10 zware steenstrooken en voor zoogenaamde onderzeesche steenen- dammen op geregelde afstanden uit elkander mitsgaders voor breede platte hoofden tot vasthouding van daartoe geschikte punten en verder voor breede rijzen kraagstukkenallen zwaai bestort. Boven dat alles heeft men in 1842 eene geul afgedamd van den vasten wal naar de tegenover liggende zandplaat voor den Molenpolderbehoorende tot de watering van Walsoordenterwijl men zulks in 1859 heeft gedaan met eene andere geul, langs den polder Oud-N oord-Bevelandbeoosten het dorp Colijnsplaat nogtans heeft de stroom zich bij beiden weder eenen weg rond de koppen van die dammen zoeken te banen. Eindelijk verdient welligt nog vermelding de volgende bij zonderheid. In de maand October 1827 ontstond eene oeverafschuiving vóór den Glasjesnol van den polder Oud-N oord-Bevelandbewes ten het dorp Colijnsplaat. Zeker als een gevolg daarvan be- sloot men in 1828 eenen kapitalen inlaagdijk te leggen van meer dan uur gaans. Door dien maatregel van voorzigtig- heidlangs de zoo uitgestrekte kustkon men eene afwachtende houding aannemenen zoo noodig later welligt eene betere defensielijn verkrijgen. De val en de benedenoever werden dan ook met goed gevolg aan hun noodlot overgelatenwant sedert dien tijd heeft men van geen oeverafschuivingen of dijk— vallenalthans voor zoo ver mij bekend ismeer gehoord. Men make hieruit intusschen geenszins op dat men dit overal met even goed gevolg in toepassing zou kunnen brengen. Dit zij dan genoeg aangaande de stelsels die menvoor zoo ver mijn geheugen strektachtervolgens heeft gebezigd. Het behoort overigens in geenen deele tot mijne taak om die stel sels te beoordeelen of de oeverdefensie verder te bespreken dan hier voor het doel noociig is. En wat ik dus alleen wensch te doen is ditdoor eenige weinige voorbeeldenuit de ondervinding- ontleend te stavendat alle smalle geïsoleerde uitstekende en stroomverstorende werken beneden laagwaterhetzij dwarsstroom-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1866 | | pagina 9