114
daaromtrent gewagen van een octrooi, dat den 26 April van
het jaar 1586 door den graaf van Leicester werd verleend
aan Hans van Aelst en Jan Lupaert, burgers van Dor
drecht, waarbij hun werd vergund twee papiermolens op te
rigten tot het maken van blaauw, wit en alle andere soor
ten van papier. Weldra bleek het echter, dat zij de mid
delen niet hadden om de zaak naar behooren voort te zet
ten. Zij verkochten een gedeelte, zoodat nu aandeelhouders
werden Frank Willemsz. van Muijlwijck, Jacob Antho-
nisz Cornelis Adriaansz de weduwe van Jan Lupaert
en de weduwe van Adriaan Brant. Daar zij vreesden
dat het octrooi van Leicester welligt nu niet meer van
kracht zoude zijn, weudden zij zich tot de staten-generaal,
die hun den 2 Mei van het jaar 1589 een nieuw octrooi
voor den tijd van vijf jaren toestonden.
Kort daarop, in 1591, werd ook bij de staten van Hol
land octrooi aangevraagd door Pieter Jansz., Adriaan
Harcksz. en Herrit Dircksz, burgers van Alkmaar, om
binnen of buiten de stad, waar het hun mogt goedvinden,
een of twee molens te mogen stellen om wit, graauw en
ander papier te mogen maken. Daar echter dergelijk ver
zoek al vroeger door Jan Henricksz en Jan Jacobsz was
gedaan werd de zaak eerst aangehouden en schijnt zij daarna
ten gunste van deze laatsten te zijn beslist. Althans onder
de aandeelhouders der zoo even genoemde molens te Dor
drechtwaarvan het octrooi met het jaar 1594 ten einde
liep, komen in dat jaar ook voor Jan Jacobsz en Ael-
brecht Nanningh poorters binnen Alkmaar, die toen ge
zamenlijk met de andere participanten eigenaars waren van
drie papiermolens binnen Dordrecht en eenen binnen Alk
maar dien zij op hunne kosten hadden doen oprigten. Sinds
1589 hadden zij echter geen of zeer klein profijt gehad,
zoo ten respecte van de erectie der molens, als van onkos
ten en arbeidsloon, mitsgaders de grondstof en te meer „over
mits de voorn, neringe in deze landen was onbekend en qua-