116
blijkt uit de stadsrekening van het jaar 1600alwaar onder
de ontvangsten deze post voorkomt
Ontf. een jaar pachts van de oude Bleeckerie tussen Segeer-
strate ende Langevijlepoorte, by de Pampier Meulengroot om
trent 210 r,ot 1 5 9,
In Gelderlandwaar de vele beken met genoegzaam ver
val van water meer dan in eenig ander gewest van de noor
delijke Nederlanden aan de oprigting van watermolens ook
tot het maken van papier, zoo als dit overal in het bui
tenland ge'schiedde, bevorderlijk waren trok men al dade
lijk van deze beweegkracht partij bij de verschillende molens,
die aldaar omstreeks denzelfden tijd zijn gesticht.
Frans van Aalst, misschien een lid van dezelfde familie,
waartoe ook Hans van Aalst behoorde, dien wij hiervoren
bij de oprigting van den eersten papiermolen te Dordrecht
in 1586 hebben leeren kennen, schijnt reeds vóór het jaar
1592 een papiermolen in het schependom van Arnhem te
hebben gehad. In dat jaar werd door den raad van Gel
derlands hoofdstad aan Hans Alleman aldaar op boete van
vijftig gulden verboden een papiermolen binnen het sche
pendom te zettenalzoo aan Frans van Aalst daartoe voor
den tijd vau tien jaren alleen verlof gegeven was Den
10 Februarij 1596 werd door den magistraat dier stad ins
gelijks afgeslagen het verzoek van een man van Dordrecht,
misschien wederom een lid der bekende maatschapdie
geren enen pampieren moeien sol timmeren bv idt bolwerck
van de Itynpoert."
Bij een geregtelijk onderzoek betreffende de grensscheiding
tusschen de stad en het schoutambt van Hattemhetwelk
ten jare 1598 plaats had, vinden wij ook melding gemaakt
van een pappyrcn waeter moeien annex an Moelencaten landt,"
terwijl uit een besluit der rekenkamer van den 2 Mei 1598
1Deze van Aalst had ook te Arnhem een koperoven in de ketelstraat.
Zie G. van Hasselt', Arnhemsche oudheden111, 85.