63
jaarlijks dit merk, dat niet door alle papierfabriekanten met
dezelfde zorg en kunstvaardigheid gemaakt, den eenhoorn
soms eene bevallige, soms eene wanstaltige gedaante deed
krijgen Over het algemeen hebben echter al die figuren
zoo veel overeenkomst met elkander, dat zelfs bij groot
verschil van tijd men ter naauwernood eenig onderscheid
in den vorm kan bespeuren. Wij hebben dan ook om de
tien of twintig jaren maar eenen greep gedaan in de massa
en daaronder die, welke of het gebruikelijkst waren, of het
meeste afweken van den gewonen vorm, hierachter afgeteekend.
PI. IX, n°. 7. Dit is de in de I5de eeuw algemeen ver
spreide typegenomen uit de rekening van het bailliuschap
van Goes over 14-44.
PI. IX, n°. 8. In de stedelijke rekeningenvan Middel
burg komt de eenhoorn voortaan bij kleine tusschenpozen
eene eeuw lang voor, van 1460 tot 1560. Ook hier ver
schilde meermalen het uiterlijk, zoo als men ziet bij de
zen eenhoorn uit de rekening van 14-66 en bij dien
PI. IX, n°. 9, uit de rekening van 1472.
PI. IX, n°. 10. Het tweede weesboek van Sluis vertoont
ons op het jaar 1483 dit gedrogt.
PI. IX, n°. 11. Trotseher van houding en fierder van uit-
zigt is de eenhoorn der stadsrekening van Middelburg over 1495.
fabel van den eenhoorndoor Vondel in zijn Adam in hailing schap aan
Beliai., sprekende tot Eva, in den mond gelegd, al bekend was onder de
eerste christenendie den eenhoorn tot liet zinnebeeld van Christus kozen
en verder, dat de vroegste boekdrukkers, die meest godsdienslige werken druk
ten gaarne uithangteekens namen die eene godsdienstige beteekenis hadden
waaronder ook den eenhoorn bij voorbeeld Willem Vohstkbman te Antwerpen
in die Commerslrate den gidden eenhoren. Welligt bestaat er eenig ver
band tusschen deze omstandigheid en het waarlijk opmerkelijke feitdat van
de eerste drukkers alleen die in de Nederlanden zoo veelvuldig gebruik
hebben gemaakt van het eenhoornpapier, waarop te Mainz nooit werd ge
drukt, evenmin als ergens anders in Duitschland, dan alleen later te Keulen
door Ulrich Zell en Ther Hokrnen. Zie van Lennkp en ter Gouw,
De mthangfeekensIT, 870: Koning, 1. 1. en Jansen, I, 387, 388 389,