7
97
bracht, waaromtrent hij in de zitting van 15 Augustus rap
port deed, bracht de zaak nog niet tot een eind. Zij werd
integendeel bemoeilijkt door dat de geïnteresseerden van het
Hof provintiaal van Holland en Zeeland mandement van
comparitie tegen de regenten van Middelburg verzochten;
ten gevolge waarvan de Wet en Raad van Middelburg, bij
besloten brief van den President van het Hof van wege de
hooge overigheid //gelast werd, de intresten promptelijk te
//voldoen overeenkomstig het provisionneel accoord van 1674,
//of anders, ingeval zij redenen ter contrarie hadden, die
alsdanvóór den 24 Octobervoor den Hove te komen
allegeerenhet provisionneel accoord te erkennen of te ont-
kennen, en zoodanigen eisch en conclusie te hooren doen
//en nemen, als de geïnteresseerden ten dage dienende zou-
den geraden oordeelen te doen en te nemen."
Men was met deze dagvaarding niet weinig verlegen
maar men besloot te beproeven het Hof te bewegen de zaak
ter tafel van de Staten van Zeeland te brengen en zoodoende
te //suspendeeren"terwijl men intusschen zou trachten den
geïnteresseerden //zooveel doenlijk contentement te geven" 1).
Veertien dagen later besloot men de heeren Joh an Pieter
van den Brande, Raadslid, en den Secretaris Maxt.jaert,
naar den Prins af te vaardigenom dezen gedienstiglijk te
verzoekenin plaats van wijlen Pieter Ockerse een
ander persoon te committeerenvoor wien partijen zouden
moeten compareeren en trachten de zaak daarheen te diri-
geerendat //een sortabel en billijk accoord geproportionneerd
//naar het vermogen der stad" mocht worden getroffen.
Doch het duurde nog anderhalf jaar, alvorens men daartoe
kwam. Eerst in Maart 1630 kwam het definitief accoord tot
stand, nadat men in November des vorigen jaars een in
grijpenden bezuinigings-maatregel //tot redres van de stads
//finantien" genomen had.
Seer. not. 10 October 1678.
Archief III", dl., le. st.