241 duin zelf op het zoogenaamde plateau waar hij vrij diep in het zand lag bedolven is te voorschijn gekomen. Welligt is hij in 1647 bij het vervoer der overige gedenkstukken zoek geraakt en vergeten't kan ook zijn dat hij of toenof mis schien later bij eene nadere vondst met opzet is ter zijde gelegd om er niet alleen den vinder maar ook de verzameling van dezen of genen liefhebber van oudheden mede te verrijken. Het voorbeeld van Rei and, Smai.i.eoange, van dePeeee, Papenbeoek. Ceuisselbeegen toont aan dat het niet moeije- lijk was iets van die /'overoude rariteyten" magtig te wor den 1). De minder of meerder ontwikkelde wetenschappelijke zin van den bezitter bepaalde dan veeltijds het lot, dat haar ten deel zoude vallen. De geleerde beschouwde ze als eene groote aanwinst voor zijne kabinettenwier luister ze niet weinig verhoogden ze werden er zorgvuldig geborgen en gin gen later in de openbare bewaarplaatsen over 2). Voor den „Afbeeldinge van de overoude rariteyten aan de strandt omtrent Dom- burgh gevondenwas de karakteristieke titel van den bundel platen door den graveur H. Danckerts in 1647 te 's Gravenhage uitgegeven naar de teekeningen die al dadelijk door den Middelburgschen schilder H. van Schuilenburgh op de plaats zelve waren gemaakt. Wie maar konkwam ze zien en geen wonder dat velen verlangden er iets van meester te worden, al was het maar een lampje of eenige munten. Vergelijk dr. Leemans a. w. bl. 3, 7 en 21. 2) Het teinpeloutaar (Janssen pi. XV, no. 28), hetwelk zich thans te Brussel in het Musee royal d'armures, d'antiquités et d'ethnologie bevindt, werd in der tijd door den heer van de Perre aan de akademie aldaar ten geschenke gegeven en is, na ten jare 1792 met zoo vele andere vreemde kunstwerken naar Parijs te zijn overgevoerd, in 1815 weder naar Brussel teruggekeerd. De twee altarenwaarover straks laterdie thans te Leiden in het rijksmuseum van oudheden worden bewaard, (Janssen pi. XV, no. 27 en pi. XVIII no. 34), in 1647 nevens de andere gedenksteenen te Domburg gevonden zijn later eigendom van Papenbroek geworden en met diens verzameling in het Leidsche museum overgegaan. Cruisselbergen die de Dea Burorina te Domburg had gekocht, schonk haar in 1803 aan het museum van het Zeeuwsch genootschap. Waar het voetstuk is gebleven der kolom met toewijdingsopschrift aan Nehalenuia, waarmede Hadrianus Relandus te Utrecht zich verlustigde, is niet bekend. Zie Janssen, a. w, bl. 6667 en 84,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 245