'24-2
Boeotiër dienden ze tot versiering van zijnen tuin of waren
ze bestemd om zijne woning naamhaft te makenin wier ge
vel ze werden ingemetseld. Dit was in Walcheren weldra zoo
algemeendat in liet begin der 18e eeuw een van IIeekman's
togtgenooten op zijuen rijtoer door het eiland niet zonder
verbazing uitriep «waar men komt, men vindt hier Neha-
lennia's" 1). Zij deelden in de vergankelijkheid dier bezit
tingen en gingen met de meeste daarvan te loor 2).
Het pas teruggevonden altaar onderscheidt zich ook hierdoor
van de reeds vroeger bekende, dat het van veel kleineren
omvang is en behalve op de zijkanten met geen beeldhouw
werk of attributen der godin is versierd. In dit ojizigt heeft
het eenige overeenkomst met den mede van Domburg afkom-
stigen steen, afgebeeld bij Janssen op plaat XVII no. 33,
waarvan echterwat ook bij al de andere het geval isde
opgaaf der afmetingen wordt gemist. Van onzen gedenksteen
bedraagt de gelieele hoogte 31 centimeters; gemeten van de
lijst onder liet dekstuk tot de eenigzins vooruitspringende plint,
verkrijgt men voor het vlak, waarop het opschrift is inge-
beiteld 18 centimeters. De breedte is 105 millimeters, de
plint en bovenlijst op zich zelf 20 centimeters, terwijl de dikte
van den steen 10 centimeters bedraagt. Het geheeldat uit
witten of geelachtige!) kalksteen bestaatis vrij gaaf bewaard
en alleen aan liet bovenstuk een weinig beschadigd.
Mattiieus Gaugon, Walcherscbe Arcadiad. It, bl. 319. Tot dezen
uitroep had aanleiding; gegeven het Nehalennia altaar, dat zij op het hof van
den heer van der Stringe buiten de segeerspoort hadden zien staan. Al vroeger
hadden zij er twee ontdekt op de buitenplaats Steen hove aan den weg van
Middelburg naar Koudekerke. Ook op Westhove onder Domburg was een
Nehalennia steen in de borstwering eener brug gemetseldde Dea Durorina
stond in den gevel van een huis te Domburg enz. Het gelofte altaardoor
Dacinus Lifjfio's zoon aan Nehalennia gewijd, was door VREDiusen Cokne-
lis JiooT te Domburg gezienvoor het naar Ilpenstein werd overgehragt.
Zie dr. Leemans Verslaghl. 7.
3) Zoo niet heide, dan is toch zeker een der Nehalennia altaren op
Steenhove niet behouden gebleven dat op Westhove is evenmin nog te vinden-
Zie verder hierachter hl 245 en aldaar de aanteekening 3,